220
spiegelramen. Wat had hij gedaan? Hij had niks onder den prijs verkocht. Waarom wilden ze hem juist de keel dichtbinden? Integendeel, nog gesmeder, duurder was hij dan de winkeliers. Niks had hij misdaan, niks weerstrevigs, al boog hij niet als halm voor de machtige heeren... Alleen zijn succes, zijn al te verstaanbare spraak, dié hinderden ze allemaal... Al te ras brandt de nek!...
Daar zat hij nou, als oudvuil, geen spog water, met rauwe keel en de heete schrik in zijn bevende zenuwen... 'n choeghes nabij.
Toen hij vroeg, waarom ze hem zóó idioot lang hier, op bureau vasthielden, — was hij dronken?... had hij gestolen waar verkocht? — ving hij een wrangen snauw:
— Snater houwe... Nou kom je teminste niet wéér de Kalverstraat in.
Dennie griende van opgekropte woede. Die gemeene hanglip!...
Na uitvoerig proces-verbaal kon Goudswaard, de misdadiger, gaan.
Terneergeslagen, half verplet. Nee... zóó kon hij niet meer standwerken. Zoo beurde hij geen koetze-hoeff per dag.
Thuis las zijn vader een gebed, waarvan het refrein telkens opklonk...... Nu uwe volken in het slijk gezonken zijn... Dennie rilde en sliep dien nacht niet. Sjema Jisroeil... wat 'n ellende!... Maar toen den volgenden dag de zon lokte en zijn goed humeur op-schaterde, vlamde in Dennie wéér de oude drift op. Neen, hij was nog niet uitgebrand. Hij hield vol. koppig, en zwenkte met zijn aeel-bezeild karretje de Kalverstraat in. Nu volgde bedreiging op bedreiging...
— We neme je hééle voorraad in beslag!
Maar dat mocht niet, had een zaakwaarnemer hem eigenwijs-geleerd en ingewikkeld uitgelegd. Dat kón niet. Zou wederrechtelijkheid zijn. Het was geen gestolen goed!
Volgende dagen Dennie wéér de Kalverstraat in. Maar hij kreeg geen kans. De eene agent ging weg, de andere mooser stond weer treiterend-nuchter achter
Choeghes: flauwte. — Koetzehoeff: een half guldentje. — Sjema Jisroeil: Hoort Israël — Mooser: diender.