19
Hereira. Voor Sem was alles erin, vuns, huichelachtig en vuiligheid; nog een brok Portugeesche grootschig-heid, die nawerkte en in het geniep, neerkeek op morsige Hoogduitsche Joodsche zwoeg vrouwtjes uit de Vischsteeg. Al wou hij dat niét bewijzen met naam en toenaam. Onder een vochtig veracntings-lachje kon Sem zijn zachtzinnigen vader toespreken, om dan onmiddellijk, bij een gestotterde verontschuldiging van Josua, streng en barsch, schimp uit te schetteren. Sem hield van het slachtmes en van bloedgeur; het wilde, ongetemde, het vecht-woedende in zichzelf, dat niets vreesde. Zijn vader was zelfs bang voor een gelukje of verstikte half in een mazzeltje!
Sem haatte het stuntelig-ingebogene, het nederig-zachtzinnige van vader Hereira en zijn angst voor gojiem. Wanneer hij alleen maar hóórde van een knokpartij tusschen Joden en niet geheel brandschoone Christenen, 's Maandags, op Plein, Nieuwmarkt of Sluis, kreeg hij al voor vier ae beverd!
Sem verafschuwde nog meer Josua's gehechtheid aan zijn krot-kamertjes. Sem zélf hield van een be-kaugkeiner, een durver, een houwdegen die niet fleemde met zoete woorden en kleverige stem.
Nog dichter naderde Sem Josua's stoel, onder een dreigaebaar alsof hij vader Hereira eruit wou schudden. Bullebak's donker-wijdgesperde oogen fonkelden hel. Hij kon Josua wel de vuile harde eelthand in de slapwangige tronie patsen. Bah... wat een klieder!
Hereira's bleekmager gezicht zonk al meer in de
?!roefgeulen terug. Beverig en zwak van stem teemde osua:
— As... as ik zeg... de negotie op de Niemart is niks meer v'ndaag-de-dag... en ik zeg, je heb gelijk,... vlieg je me an!... Bi je op je teene getrapt!...
Sem bulderde, maar Josua sprak ongestoord door:
— As... as ik zeg, de negotie is goéd... 'n kluif,... vloek je me stijf!...
— Wat maak je me nou!... Zoo'n sjahaggelesponem bin ikke nie... zoo'n gamoor bin ikke nie!......
Toen, vettig-joviaal:
— Zeg, Ouwe, denk d'r om... kijk uit je kluisgate...
Mazzeltje: gelukje. — Gojiem: Christenen. —Bekaugkeiner: manmoedige. — Niemart: Nieuwmarkt. — Sjahaggelesponem: moedwilbakkes. — Gamoor: ezel. — Kluisgaten: oogen.