18
Josua knipperde schuw de oogen en de ingekrompen onderlip trilde zenuwachtig. Dwarsganger Sem, die als een doldriftige Esau het gezin in zijn woede drilde, beangstigde vader Hereira altijd.
De blinkende torenklok sloeg juist helder en hoog, het halve uur. Een vrachtboot onder den brugboog van Raamgracht, loeide er gehuil tusschendoor. Josua bukte het venster uit. Op straat zag hij een gasbuizen-net den grond inzakken. De opengebroken aarde riekte als een waschhuis.
Geweldsruwe Sem, moe, kwaadaardig gestemd, wond zich op:
— Wat 'n treife negotie... De gezeire leit d'r op! Ze neppe je op de mart alles uit je jatte en je verdient
geen spie!...... 't Is alles geloosjes en 'n ibbelte in
Mokum Godel... Foei, wat 'n mesjoggene hette... Ik zweet as 'n dok!...
Josua bleef zwijgen. Een nerveuze beklemming had hem, bij zijn zoon's woorden, dadelijk omgrepen.
Sem snauwde:
— Héé Ouwe... doop je tong 'ns in, al bin ik nie gekloft as de Parnasiem of Chachamiem... Héé Jozewa de Zwijger, vermoord op 't Kippegrachie... til je keppeltje op, moozer... je bin d'r doch an ons annex!... Zég je niks?... Koeksoé... kopzorg!... Die is ook alles gallisj. Nöjanönee... net as ik... de rechte soort!... As ie spreekt verandert de geldkoers... nöjanönee!...
Sem hijgde. Zijn wrange ironie brandde dieper in.
— Héé Ouwe... héé padre!... Waar is je ״meziek
van 't Vondelpark"...... in de gamino...... waar is je
Rebecca?... Laat 'r zien... haar peeselpaniem... kosj niks!...
Sem Bullebak naderde nog dichter vader's stoel en grijnsde meedoogenloos. Hij haatte alle zoetelijke, kleverige kinder-genegenheid. Hij verafschuwde het wee-goede, zoogenaamd blijgeestige van mallejaum
Treife: onrein (eigenlijk alleen toepasselijk op het eten.) — Gezeire: vloek, narigheid. — Jatten: handen. — Geloosjes en 'n ibbelte: hangt de keel uit; misselijke zooi. — Mokum Godel: Amsterdam. — Gekloft: uitgedost. — Parnasiem: Kerkbestuurders. — Chachamiem: Rabbijnen. — Moozer: stille verklikker. — Koeksoe: kijk toe. — Gallisj: beu. — Padre: (Spaansch) vader. — Gamino: hitte. — Peeselpaniem: beeldschoon uiterlijk.