205
haaltjes, weer klanten voor stoffers, voor pannen, voor porcelein, voor Chanoeka-lichtjes, paraplu'tjes; voor belachelijk-goedkoope, zoo-goed-als-niet׳beschadigde kousen, pantoffels en schoenen... zooas je ze nergens vinden kon... al woelde je 't heele Plein om...
— Uitzoeke maarrr!... breng alles maar in roer en rep!... galmde Dennie koninklijk.
Een stokdoof Jodenvrouwtje naderde, keek en zei aarzelend-lachend, bijna breekbaar van stem, dat ze had gedacht... azdat de koopman had geroepe.
— Uitzoeke maar!... alles negosie,... gaar en ge-bakke!...
Jaap en Dennie knipoogden.
Jaap, oolijk, riep naar zijn makker:
— Dennie, deisje en maak de kas op... hebbe we nog wat, of binne we bloed-jong?...
Nog vóór de Markt begon te leven en te krioelen, hadden zij al beet. Kortademig zong Dennie zijn ven-tersgezang verder.
III.
Levensblijde Dennie Goudswaard uit de Lange Houtstraat, scheen snaaksche bolderwagen, wanneer luim en dolle zin er naar stonden en nij jeuk over zijn heupen kreeg. Hij was eenige jaren her dé koddig-welbespraakte standwerker van Amsterdam geweest, die naar ieder gebeuren geestige zinspelingen gooide. Vroeger zwoegde hij prutserig in goudsmederij en horlogerieën en verdiende een zoo karig weekloontje dat er nauwelijks een blaadje tabak op overschoot. Toen hij voor zijn nummer uitgediend had, bleek bovendien bij terugkeer zijn rcgsjaffene baas overleden. De firma-luifel zelfs, hadden krenkzuchtige nabestaanden rauw overgeschilderd. Een poos bleef hij, baloorig, kniezend en werkeloos rondscharrelen; scheen hij misdaan en vermolmd van binnen als een oude dukdalf.
Dennie's broer, die sprekend op hem geleek, even blond, even lang, even lenig, alleen een jaartje jonger, zei suggestief en overrompelend:
Deisje: hou je mond. — Regsjaffen: rechtschapen.