197
— Jaap-gogum....... hier....... maak je snajem effe
ope!... Hier, n happie!
Hereira weerde bedeesd af:
— Dank je... ik mot mit de bus mee.
Saartje Snoek was ondoorgrondelijk gekrenkt. Nijdig siste een nieuwe scheut bakolie de pannen in. Haar roodgetruide rug gloeide heller, nu ze star voorover bukte. Ze gromde kwaadaardig:
— Noh... zoo'n gele melah...
Duifje, de ongehuwde, glimlachte, al staken haar vurige oogranden van pijn en al voelde ze kou om haar kousen.
Ze waren alle twee, de zusters van het verzakte nerinkje, dol op Jaap Hereira. Ze vonden hem een gesjiewes. En een gezicht had hij... geregeld van een
fijn meissie. Alleen...... 'n beetje witjes. En als hij
lekkere stukkies op de viool kraste of op de danstrommel roffelde, most je hem zóó zoene... Es kijke? Dat was nóg geen twee jaar geleje...
Zoo mijmerde Saartje, heelemaal verstrooid. Teleurgesteld, gemelijk vroeg Saartje:
— Wat kom je hiér?...
— Niks.
— Niks?...
— Kijke...
— Kijke?... Als kijke?... Kosj niks, wa?...
Klanten, uit donkere poortjes en kelders, drongen
naar voren en stootten Jaap op Duif, het spookachtige, in hoeken duister-hel-verlichte nerinkje in.
Even slaakte Duifje een gilletje van pret.
Saartje spitste den rooden jaloerschen mond en kwakte boos haar meelkluitjes de pan in.
De olie stonk afgrijselijk en walmde al dikker, alle-gorisch-vermooiend blauw uit.
Jaap floot lok-zacht, met de handen in de zakken, doodonverschillig-in-schijn. Intusschen beloerde hij het diepe flakkerende duister, achter het fel-verlichte, trillende zeildoek, waartegen Saartje te bakken stond, of er ook bijeengespaarde massematte lag. Voor zijn groote kar, morgen, met Dennie Goudswaard. Want het heele Ghetto zouden ze beidjes doorzwerven, van
Snajem: mond. — Gele melah: gele mulat; scheldnaam voor Portugeeschen Jood.