191
Maar toch was hij niet tevreden. Er bleef een deining!
— Er is nog meer, moeder!... Er is nog meer!...
Hij durfde nauwelijks aanhouden. Toch brandde hij
zich aan iets verzwegens, dat fluisterde, dat hij bevroedde...
— Ik voél het!
Zijn moeder staarde... Ook Uriël bleef roereloos.
Toen, geheel spontaan, met een instinctieven hartstocht en smartelijke onstuimigheid, die hij nog nimmer van haar had gezien, barstte Esther in huilen uit; bekende zij, dat er tusschen vader en haar iets bestond, dat haar vaak half-dood wroegde; dat haar soms nachten lang teisterde en in wanhoop radeloos maakte.
Toen vertelde zijn moeder, snikkend, meegesleept, het vervreemdend gebeuren met Henri's zuster Judith Hereira, getrouwd met }osua, Uriël's oom, in de Zand-dwarsstraat. Leo was toen nauwelijks vier jaar. Zij had vader's driftdaad, voor het eerst in hun huwelijk, scherp veroordeeld en begeerde den volgenden dag dadelijk alles te herstellen... Maar Henri zwoer, dat ze in dié buurt, bij dat grogmannetje, geen stap meer zetten mocht. Toen, kort na het krakeel, Judith in het kinderbed gestorven was, wilde Henri zelf, verknaagd van verdriet, naar de Hereira's gaan. Want zij was zijn liefste zuster geweest... Maar fel verzette zich oom Josua Hereira, met dreigende, domme woede. Die noemde het grafschennis van een oorlogswinstmaker!... Hij weigerde Henri onverwrikkelijk-koppig, toegang.
Nadien hoorden ze zelden iets van Hereira noch van zijn kinderen.
Ook Henri verbeet zich, zonder oogluiking, om onverbiddelijkheid en hoogmoed van dien fanatieken kerel; dien vromen leeglooper. Esther bleef het gebeuren heel haar leven, een vreeselijke, schrijnende en rustelooze wroeging, een huiver-gedachte, al was het nog zoo lang geleden gebeurd. Ze geloofde,... óók in Henri, al loochende hij alles kwaadaardig-norsch en al zweeg hij hardnekkig tegen een ieder over het geval.
Toen Uriël, geheel ontroerd, met een gelaat heet