178
stoel aanbood bij den maaltijd, en in argwaan boog als een balletdanser, doch een afdruk van haar adellijk zegel heimelijk in de portefeuille droeg, naast het geiuwe haardotje uit de blonde vlechten zijner christelijke minnares gepuurd.
Uriël bleek in eiken kring stil, timide, zwaarmoedig, met een ondeelbaar gevoel van alleenheid in zijn drang naar verheerlijking van iéts, dat hij zelf wilde ״becarmen". In de studenten-wereld, ook in het sociëteits-leven, vond hij weinig behagen. Al die quasi-intellectueele nek-omdraaiers, de zuivere en goede niet te na gesproken... wat deed hij er onder? Zijn geestige vriend Tillema Lubbers, Quaestor van N. I. A., hekelde wel Rozenheim's eenzelvigheid, maar begréép hem tóch. Uriël bleef steeds koud voor valsch-luidruchtige tierigheid en waanwijs, trouweloos betoog, en een vijandige woede voelde Uriël tegen alle humanistische phraserij en sociaal geliefhebber in stelsels. Een dokwerker in actie, was hem liever. Koud bleef hij ook voor ronkende Io vivat's en dronken-uitgebrulde Gaudeamus Igitur's. Hoe schoon de liederen ook klonken, ze geleken een blaam in vele blaagmonden.
Zijn moeder was hem alles en ook zij hield dol-veel van haar jongsten zoon. Toch vermoedde Uriël in Mama een verholen verdriet. Ze zag vermoeid. Hij begreep eerst zelf niet goed, waarom hij het zóó voelde. Ze bleef toch opgewekt, onder de alledaagsche sleur? Als hij er onverwachts naar vroeg, ontstelde zijn moeder en keek hem met haar omsluierden blik aan, alsof ze uit een droom, argeloos werd opgeschrikt. Wél schonk ze hem haar gelaten-aanvallig, betooverend-zacht glimlachje, voor zijn teedere waakzaamheid. Maar Uriël liet zich niet langer misleiden. Na zijn verschrompelde vraag, bleef zij vreemd-stug uitturen. Zij staarde naar het ridderzwam-grijze trijp van het behang, waarin hij ook altijd wégdroomde.
Uriël doolde in grillige gissingen rond. Zij verloor zich in of klamde zich vast aan haar trots, net hals-starrig-hooge, dat hem zijn aanminnige moeder wel eens dwaas-romantisch had doen zien in Maria-
Becarmen (Middel-Nederl): iets door smart, leed en zware moeite verkrijgen.