174
Het Ghetto vooral vond Uriël aangrijpend, met zijn eeuwenoud volk; het heele Ghetto, met zijn leveno-oorspronkelijkheid, zijn tragisch grauw, zijn kleur-verstorvenheid en somberte, waarin het verlorene verleden, als wind door een schoorsteen klaaglijk ronddoolde. Uriël vroeg wel eens zijn moeder, op het stille uurtje, of zulk heimelijk bannelings-snakken :*n onmatig verlangen naar de Jodenbuurt, of dat misschien dwaas-verhoogde gevoeligheid, iets atavistisch in hem kon wezen? Ëen hinderlaag voor zekere lotsbestemming? Had zij in haar familie Talmudisten of Evangelie-exegeten?
Henri Rozenheim had veel, Uriël maar heel weinig omgang met Joden. Hij wist luttel van het huidige Joodsche volk, het Joodsche ras en zijn gebeuren. Uriël had schaars, Joodsch godsdienst-onderwijs gekregen. Niet langer dan een jaar; van zijn twaalfde tot zijn dertiende. Op zijn aannemings-feest, ontving hij een gedreven zilveren lepel van zijn blijmoedigen meester, met Hebreeuwsche spreuken erin gegraveerd. Gulle ziel!
In de Portugeesch-Joodsche, adellijke familie van zijn moeder, — Esther sprak er zelve nooit over, -— waren er velen, in fanatischen trots, door verfijning en vergeestelijking, anderen weer om louter maatschappelijke zaken-conflicten of uit individualistischen zwier en welbehagen, naar het Katholicisme overgegaan. Er kwam ook een jonkheer Hereira d'Ancona over huis, die veel werk maakte van de ״ongenaak-lijke" Caro, „ons medisch zusje" oftewel Assche-
poester-met-het-gasthuisluchtje,...... zooals Mr. Leo
Rozenheim haar spottend voorstelde aan tenniskennissen.
Jonkheer Hereira d'Ancona sprak bij hun thuis nooit over Joden; althans niet de zeldzame kceren dat Uriël hem ontmoette. De Jonkheer reed paard, schermde hartstochtelijk en keek minziek naar de wilde maagden-oogen van Caro. Hij geleek op Myron, den schijfwerper, in zijn athletische forschheid. Verder speelde hij wonderlijk diep-eenzelvig en schoon, orgel. Over de Zanddwarsstraatsche Hereira's werd door zijn vader,