171
vermanende, zware tikken van de antieke gang-klok. Zwijgend bleef Uriël hurken bij haar sofa; plukte hij pluisjes van het dof-groene damast. Ook dat stille zitten was voor hem een smeulend genot. Want hij dacht in moeder's tegenwoordigheid altijd klaarder, minder melancholisch en opgejaagd.
De luimenlooze Esther klaagde nooit over uitputtend en overstelpend, druk-wereldsch bestaan waarin zij door haar man, door de kinderen en de groote zaak bovenal, werd meegesleept. Mevrouw Rozenheim zag er zoo elegant en ongedeerd uit, alsof zij nimmer iets verrichtte. Haar ongereptheid en vereenzelviging met haar taak, bewonderde Uriël juist zoo in zijn lieve moeder. Ze overheerschte niet, maar heerschte met rustig, wijs overleg. De hevig-beweeglijke, modern-vermetele zusters, — geniepige zielen,... schold onverzoenlijke Mr. Leo, ...door mode-orkanen heen en weer geslingerd, — stond ze even kalm te woord als haar, soms driftig-napoleontischen man; de chauffeurs zoo goed als den ouden, hoogmoedig-mopperenden huisknecht, de gouvernante van Eg of het kamermeisje, dat, met menschelijke gebreken behept, gaarne alles afluisterde wat de lieve Mevrouw Rozenheim onder naaste familie besprak. Esther's ongehoorde tact en zelfverloochening, hielden alle banale twisten en huishoudelijke verwikkelingen tegen. Ze loste ze liever op met fijnen zin voor humor en dempte aan alle kanten, verontwaardiging en plat-uitbarstende kijverijen. Toch, den laatsten tijd zag ze er heel bleek en zeer
vermoeid uit. Heimelijk kwelde Uriël een onrust......
maar hij durfde niet te vragen.
II.
Met zijn hoffelijke moeder kon Uriël saamzijn, spreken en zwijgen, gelijk hij begeerde. Als een muntstukje was hij in haar hand, dat ze om-en־om keerde, gedachteloos. Zij ook, van lieverleê, wist veel van haar stillen, mijmerenden jongen. Allereerst van zijn grenzenlooze liefde voor de stad; voor de groote, oude stad Amsterdam. Al voelde ze van Uriël's bewon-