169
van een Maria Stuart. Haar Moorsche, goud-donkere oogen blonken soms als een rood vuurtje. Esther's licht-geblanket gezicht glimlachte altijd beminlijk. Maar haar hoofdje bleef tegelijk zacht-trots opgeheven. Een fonkelende woestheid van blik lag even snel weer versluierd in een onderworpene gevoels-tempering. Zijn moeder zag Uriël weieens, in droom-rige buien, als een Andalusische sprookjes-prinses, met haar hooghartige gracie, met de geheimzinnige, duister-brandende oogen, die zij zoo plotseling droef kon oversluieren. Zij was nog zoo wonderlijk-rijzig en haar lange, slanke gestalte zoo elastisch als van een 1,!of ze een kt ' 1 ets uitstapte, zoo fier-
droeg ze kort om de oortjes en het golfde van nature. Ondanks haar weieens statigen gang, bleef zij zuidelijk-vlug, schoon beheerscht in al haar bewegingen. Dochter Maggie vertoonde zich vaak luste-loozer, loomer, trager dan haar mama.
Eigenlijk, mijmerde Uriël, was het wel stuitend en mal, een moeder, ook als vrouw zoo te zien en zoo lief te hebben. Een vrouw van zesenveertig, in ieder geval. Maar, — dacht hij wel ooit aan een eigen meisje? — zóó iets moois zou hij toch ook van een geliefde verlangen.
Henri scheen onuitsprekelijk trotsch op zijn Spaansche Esther, die overal mompelende bewondering wekte; in alle kringen waar zij verscheen. Voor allen was Esther een vrouw van de gróóte wereld. Haar glimlach werd één zoete lieftalligheid. Haar stem klonk als een zingende alt. Zij sprak gemakkelijk, zuiver en eenvoudig, nu en dan éven met een teedere, innige aarzeling tusschen de woorden. Zij bewoog zich heel rustig-natuurlijk en voornaam; bleef altijd aristocrate, altijd bekoorlijk, een Spaansche dame, met een wonderlijk-edele spheer van eerbaarheid om haar heele wezen heen. Iedere vreemde man gedroeg zich nederig, hoffelijk en onderworpen tegenover haar. Waarom knielden, in eerbied voor zulle een schoone en beminlijke vrouw, niet alle bezoekers, vroeg Uriël zich vaak af? Het liefst zag Uriël zijn moeder in het