ZEVENDE HOOFDSTUK. I.
Uriël Rozenheim was een uitermate stille iongen, aarzelend van natuur. Hij studeerde in de Neaer-landsche Letteren, geheel op eigen, achtelooze manier,., tusschen mijmeringen en droomgezichten in.
Maanden lang ontbrak Uriël Rozenheim op College; zag hij de Universiteit niet, al snoof hij in gedachten vaak den muffigen folianten-geur van d'Oudeman-huispoort bij zomeravond-schemer.
In het wemelend-drukke gezin van Henri Rozenheim, zijn zeer rijken vader, leefde Uriël haast schuvv, onopgemerkt. Hij kon met iedereen overweg, eenvoudig wijl hij zich met niemand bemoeide. Hij had zijn Candidaats achter den rug, maar bekommerde zich weinig om latere examens. Versperring van eigen
reputatie of hongerige katharsis....... ironiseerde zijn
cynische broeder Leo, Meester in de Rechten-cum-laude.
Studenten-fuiverij, rijjool noch luidruchtige dispuut-kletsgezelschappen, beminde Uriël. Hij voelde afkeer van wiebelende sociëteits-snobs, van haspelend-klamme blokkers, van óverknappe arrivé's-in-promo-tie-koetsen, van Flanorachtige herrieschoppers envoor-uitdringers. Hij haatte verlepte nabloeisels van Klikspaan-studiosi, al voelde hij veel voor een bloeiend Corps-orgaan. Maar het onbehagelijkst voelde Uriël zich, in tegenwoordigheid van brallend-fanatieke reunist-beweerders, ,,uiterlijke welsprekendheids"-creaturen, eigengereide student-disputanten en denderende dispuut-kliekgezelschappen. Dispuut-gezelschappen, die bont oprezen onder hun geel-zwarte, oranje-witte of donkerblauwe clubkleur-symbolen. Uriël verafschuwde zeurpartijen over maatschappij, kunst, tooneel, godsdienst, literatuur, altegaar onder