159
Zijn oneindige goedheid, bleef altijd goed... Nou zat Bram er tóch, en zijn engel Rebecca. En de Zuidertoren begon te spelen...... Als Sem, Moos en Jaap
kwamen instormen, zou hun geraas en gevloek hem niet meer deren, mosjé morio, e Deus ficore!
Truddie's muizensnuitje trilde en rimpelde schichtiger. Zij popelde om nieuws te vertellen van Henri Rozenheim. Ze helde naar de paniek... Had ze allemaal gehoord in de Snooge, de vorige week, en op ,,Beis Jisroël". Maar het meeste nieuws in ,,Het Joodsch Tehuis", waar zij dagelijks vijf uur naaide in de groote linnenkamer, uitgezonderd haar ,,versteldagen". Morgenavond ging ze zelve naar Snooge, al hield ze niet van de drukke, hooge vrouwen-galerij. Ze zat maar als te gluren achter hekken en kruisrasters en ze kon niet genoeg afkoekeloeren al wat ze wou zien met haar eigen, waterende oogen. Het moest nou eenmaal, omdat het moést. Maar ze zat veel liever tusschen de woelige mannen. Als ze met Jesaja in gejuich uitbarstten, onder de Haphtara van Noach, stonden ze al bij Adom gnolon met hun versch pruimpje klaar in de hand. Nou ja, kletsica... kon tóch niet.
Josua kreeg het plots benauwd. Zijn kalotje gooide hij even van het hoofd en woest streek hij zich door zijn zwarte haren. Zijn oogen luisterden groot in zijn hoofd...
— Benauwd, benauwd,... blies hij, in angst voor zijn vroegere kwaal.
Bange dingen had de dokter voorspeld, toendertijd! Heen en weer liep hij, gejaagd... Gottegottegot!
Toen Reintje thee bediende, dekte Josua haastig zijn hoofd met de hand af en mompelde onverstaanbaar zijn dankzegging:
— Sjehakol nihja biedbarö...
Daarna greep hij rap zijn keppeltje weer.
Het lichtzinnige blondje luisterde en durfde niet te lachen, al vond ze meneer Hereira's brabbeltaaltje al heel mal.
Oom Salomon, zware gapen uitloeiend, ging in een hoek naast het mahoniehouten kastje hurken, op een
Mosjé morio enz: al sterft Mozes, de Eeuwige leeft. — Adon gnolom: Avondgebed in de Synagoge.