158
de grootste... versta wél, de grootste van de grootste van de grootste...
— Reuzekelesaal,... viel adembeklemd de weduwe Aboab bij.
— Meschrien is-tie nog wel 'n nêéft van onz... ze zegge... hij hiet óók Hereira!... Ze eige leermeester mot hebbe gezeg... as ik lieg, lieg ik in kemissie... dat... dat is 'n gejoene!... Dat is geen leerling van mijn, maar van 't Ópperweze... Tah... versta wél!...
— Is 't erg duur, as je d'r heen wil?... informeerde Rebecca schuw.
— Duur?... Doe me 'n mitswa... addesjim!... As je 'n meisje van de Sortes was nóg nie... Geen ankom-
men-an...... Dat is allegaar niks veur 'n arreme
mensch... Die heb geen wijking in ze leve... Wij schudde geen tafelakes uit!...
— Oeahh... wat 'n ongein!... zabbelde de weduwe.
Onverhoeds weer sloeg Salomon óm, — Sak zei
altijd...... uit de Gemarah...... Toumer ümgewand —
begon hij breedgalmend van stem te oreeren over de Zuiderkerk; dat ze er een ״geleerde zaal" van wilden maken.
Weduwe Aboab grinnikte...
— Ik ga lievers na Toesjingskie ...
— Tij?
— Ikke, ja ikke!...
Josua wou niets van Salomon's geklets over de Zuiderkerk hooren en begon tegen zich-verkneuteren-den Bram, haastig te praten, terwijl Reintje, met de mes-glanzige oogjes, opgewonden meegichelde en tegelijk een cabaret-liedje zong over de Hoogesluis en het vroegere Schollenbrug.
Josua leefde, in stilte, onder het gewone verloop van eten, drinken en beraga zeggen; luisterde alleen met zijn ooren. Telkens wanneer hij zijn broers God's naam of ״addesjim" hoorde uitspreken, mompelde hij, in mysterieuzen eerbied, als bij Lofzeggingen, prevelend-snel:
— Baruch hoe doebaroech Sjemö!...
om slechten invloed te keeren. Dan droomde hij iets van heel ver of van dichtbij. Onze Lieve Heer, in
Gejoene: genot. — Mitswa (hier): bewijs me een dienst.— Meisje van de Sortes: meisje met geld, uit een lot getrokken. — Beraga zeggen: dankzegging na den maaltijd.