157
maal alleen voor de feestdage; geen vrouw, geen kind, geen kraai! Heel alleen, ngarbied!...
Bloemrijke praatdrift begon weer oom Salomon te jeuken. Want hij hoorde Josua het smeekgebed zacht neuriën, heelemaal voor zichzelf...
— Stort uwe klachten uit en smeekt vergiffenis af... Vreest, vreest de onvoorziene rampen...
Salomon wou er tusschen dringen en afweren deze ernst-klém op Ros-Hasjana. Aarzelend begon hij weer:
■—Wat ik zegge wou......datte......dat......groote
vioolewonder, hoe hiet-ie ook weer?... 't Leg me zóó op me tong... wach es... Jehoeda Mehoena... nou ja, uit Amerika komp-tie... in ieder geval over de groote ophaalbrug... Wiste jullie dat?...
Sak, Salomon's vrouw en de weduwe Aboab da Fonseca stemden tierend in. Over dat jongetje, dat ״fenemeen" hadden ze prachtige stukken gelezen in het Joodsche Blaadje.
De weduwe Aboab verdraaide zinnelijk haar kers-bruine oogen, van verrukking. Eén glibberige vuist knelde ze voor haar laffen, weeken mond...
— Oghh, oghh... wat 'n gebenscht ponem heb-ie... 'n prach van 'n jonge... zóó om te zoene... de kus en de keur!...
Ze bruiste en kookte van verrukking. Haar geweldige boezem begon weer zacht te hijgen en ja-en-nee te schudden. Onverhoeds pinkte de weduwe Aboab liefelijk een traan weg. Ze dacht aan haar galoeth-zwerrzoon in Brazilië, die nooit een letter schreef! Ze paradeerde met haar verdriet, dat haar telkens ontschoot.
Salomon's vrouw, met twee natte handen op de lippen, speekselde haar toer „als" platter en zwol mee in geestdrift, voor Jehudi.
Haar man, Salomon, uitbundiger vermaande:
— Schrat... hou effe je roze-mondje... Ik zeg je. . 'n wonder geregeld van 'n wonder!... Versta wél... twaalf jaar is-tie... eindelijk 'n snotneus!... Die heb nou al ze kole ingelaje... Maar hij speult meziek van
Ngarbied: nachtgebed zeggen. — Gebenscht ponem: gezegend gezicht. — De kus en de keur: te kust en te keur. — Galoeth: ballingschap.