144
Sak onderbrak: — En-óf... addesjim!... De goepa-sjnabbelaar... die grootschigerd?...
— Juis... juis!... stemde zacht Josua in.
— 'n Trotsche nar... dóódstervend-arm!... Ze Oome was Mohel an 't Hof, heb ie gezeg, noh, voor-looper bij mitswa's... En... en ze vader was Shaliach en heb alleenig Lashon Hakodisch gesproke!... Enne ze zwagers broers Moché... hebbe Oome motte zegge an Daan Slof... versta wél!... op 't Ets Haïm...
Josua verschoof zijn keppeltje en keek met lichthelle schitteroogen, gelukzalig naar Bram.
Salomon's stem zwol van gewichtigheid.
— Nog armer as arm...... tóch gravidade!......
Addesjim... 'n échte Potteries dor-dor... alles van 'm was van adel... van adel... n Pottegies gong voor hem bove God!... Net zoo fijn as... as Koebie Maantje... mit ze sjako op... As... as die 'n paar lange broode van de Bedeeling heb meegekrege, gonge ze altijd heelemaal onder ze jas... versta wél...
— Juis,... viel Sak weer lachend bij... Maar dat wou die sjprankel veur geen geld van de wereld wete... veur nie ééne sterrevelingl...
Rebecca en Reintje proestten.
Oom Salomon's stem beierde al zwaarder:
— Versta wél... dan ging dié na huis... adderoy!...
Plots griste grijze Sak, oom Salomon den zin links-
hoekig af:
— Schei uit... dié ééndarm?... Azze z'm dan an 'm vroege... wat hei je bij je Rafeel?... hóór je Rebec?...
Oom Salomon echter, gekrenkt, liet zich de ״pointe" niet wegkapen door zijn grijzen broer. De bakkebaarden spits saamvlechtend, overviel hij overluid Sak weer en vervolgde:
— Zee Rafeel doodonnoozel... Dat?... Dat binne klarinétte!...
Reintje trampelde woest van de pret. Rebecca lachte
Goepa-sjnabbelaar: vioolkrasser op bruiloften, — Mohel: religieus besnijder. — Voorlooper bij mitswa's: voorlooper bij begrafenissen, — Lashon Hakodisch: heilige taal. — lts Haim: Seminarium. — Sjako: rabbijnensteek, — Sprankel: scheldnaam voor Portugeeschen Jood.