11
zwarte achterkruin naar het smalle voorhoofd. Josua's uitgemagerd gezicht holde bleek om den fijnen neus.
Een groot, stil verdriet overmande hem. Er kropte iets in zijn keel. Hoe kon hij zich zoo afscheuren?
In de Zuiderkerk, vijf meter tegenover zijn vierde verdieping in de Zanddwarsstraat, zou morgen, Zondag, de laatste dienst volbracht worden. Ze was afgedankt als bedehuis. Allemansgezeg!
Tegen de brokkelige stoepleuning van een rookerig zoutevisch-winkeltje benéden hem, kon Josua altijd, 's avonds of 's middags, bij trouwplechtigheden, diep achter het houten hekwerk het scheemrende kerkportaal inturen. Nooit had Josua een stap over den drempel gezet. Dat durfde, aat kon hij, Jehoedie niet. Hoe zou Rabbi Gazarida D'Azevedo niet schrikken, wanneer hij van zoo iets de snuf kreeg! Hoe zou Rabbi de Alph en de Sien Semolith zien verspringen op eikaars plaats, van ontzetting! Neen, dat kon niet, maar wél altijd het geluk van haar aanwezigheid voelen, wanneer hij-zelf niet in de Snooge zat, in innigste heimelijkheid. Josua had niets anders noodig. Om geld, om uitgaan gaf hij geen snars.
Josua huilde verborgen. Want nu was zijn Zon-dagsche vreugde bedorven. Het orgel zou zwijgen; de zang zou zwijgen... 's Zomers, in den stillen, blauwen avond, terwijl de dag had gegloeid als een vlinder; 's winters, in kiltegrauw, achter zijn gesloten venster. Het beierde jammer en nood in Josua. Zijn ziel zonk in rouw. Niemand sprong voor het Godshuis in de bocht. O ja, de kerk, als gebouw bleef; de doorluchtige toren met zijn helder-zangerig klokkenspel ook. Natuurlijk! Stel je voor, dat ze dat hooge gewrocht, met zijn wijzerplaat als een vuurkring in den groenen hemel, met zijn vier koele transen, dat ze dat sloopten... Maar het orgel werd krap weggesjouwd, ae geweten-stem van de kerk, de heilige stem; ontroerend gezang dat hem meesleepte, verrukte, overrompelde; dat Josua stil, gelukkig en wenschenloos maakte en hem zooveel lawaai-uitvallen en krenkingen van de felle jongens deed dulden...
Een veiling-gebouw zou de kerk worden, had hij
Afscheuren: vermoeien. — Alph en Sien Semolith: eerste en eenentwintigste letter van het Hebreeuwsche alphabet.