128
Oom Salomon lachte onkreukbaar terug en vloekte binnensmonds:
— Pöferdikkie,... ik la me niet afzoete!...
Tegenspreken en al hoofsch-vernuftiger den tegenspreker een hoek indrijven, was zijn rijkste zaligheid. Op alles gedoomde antwoorden; alles verslaan, begrepen of niet begrepen, zijn sterkste triumph. Altijd schril rammelen met rapier of geweer uit het gardebataljon... Eeuwig op zijn hoede. Nooit en nimmer het onderspit delven. Had hij 't mier aan. Altijd slagvaardig, spitsvondig, phantastisch en het laatste woord hebben. Maar altijd goedaardig, nooit fel, nooit krenkend, nooit valsch-beleedigend en wraakgierig-grof.
— Bewaunes, begonne?... Noh... dié is óók goed!
-— O, bi je goéd begonne?... schertste Josua,...
Lesjana toba Tiekatib...
Lange, plank-magere, grijsharige Sak, — Sem Bullebak noemde hem altijd hoonend: sjmalweesep! — de armste van de drie Hereira's, bleef meestal op-gewekt-luchtig en snaaks in al zijn uitvallen. Hij hield van den blazerig-redeneerenden, oudsten broer Monne, — gróót in polletiek! — maar nog veel méér van Josua, wiens uitgemagcid, bleek gezicht hem soms hevig beangstigde. Ook Sak was gehuwd met een Portugeesche vrouw, Delphine Pardo. Maar Phientje vertoefde al een week met haar twee kinderen bij een gescheiden, miezerigen broer in Apeldoorn, die zwaar ziek lag. Zijn vrouw, — een pekelhoer, verklaarde Salomon, — had hem laten zitten op zijn ouden dag. Nu bij dien broer het einde heel gauw naderen kon, mocht de kranke, op dokter's streng bevel, niet meer alleen gelaten worden.
Magere, lange Sak Hereira plaagde graag zijn ge-wichtig-sprekenden, altijd debatteerenden broer Salomon, wanneer die lijzig en stijf uitweidde over stout-toekomstige wereldgebeurtenissen; op propheten-toon en duizelsnel van den hak op den tak sprong.
— Veur mijn....... verklaarde Salomon, hooggewichtig, terwijl hij zijn bakkebaard-punten hoffelijk streelde en dan weer speelsch-ijdel tusschen de vingers
Afzoeten: slijpersterm voor polijsten. — Bewaunes: helaas! ■— Lesjana toba Tiekatib: heilwensch op Nieuwjaar. — Smalweesep: smal-Weesp.