Het Volk God's, van Armen en Rijken

Titel
Het Volk God's, van Armen en Rijken

Jaar
1931

Druk
1931

Overig
1ed 1931

Pagina's
511



118

uur, voor hem: Dag van Herinnering, Boete en Inkeer, al kreeg hij genade en ontving hij vergiffenis.

Van Miczmor Sjier Liejom Hasjabath tot den laat-sten smeekzang leefde Josua in angstige bewogenheid mee. Want al wat hij gedaan had, het heele jaar door, diepte Josua uit zijn hunkerende wezen steil op en bracht nij voor zijn onwrikkelijken, toch naïeven geest. Zoo deden toch alle rechtschapen Joden, mijmerde hij spraakloos voor zich uit, in al de dagen der Selichot?

De Eeredienst-Samaas, onder het hooge beschut der Parnasiem-banken, naast den koster van het kerkgebouw, bewoog zijn puntsteek alsof hij met Josua's gedachten zwijgend instemde.

Op den eersten Tisjrie, Dag van Gericht, moest Josua voor den Almachtige, voor Abienoe Malkénoe, nog opener zijn dan anders. Niets van zijn slechte en zondige gedachten en zelfbenevelende begeerten, mocht hij voor den Heer der Wereld verdoezelen, wélk onheil er aan hem zélf ook door geschiedde. Want de groote, ontfermende avondstilte van het Godshuis, ademde en lispelde over de biddende menigte om hem heen; greep zijn nesjama, aarzelloos naar de verpletterende diepte, wanneer hij loog. Naast Tefilla, Tesjoeba...

Onder hartbonzingen vroeg Josua zich strengelijk, uit eigen nietig bestaan af: wat had hij tegen zijn zoon Sem misdaan? Bullebak, den krenkenden spotlacher, die zoo wreed keek uit de donkere, wijdgesperde oogen, moest hij vergeven, al snauwde en grauwde de jongen hem van den ochtend tot den avond, in drang naar ,,ontmaskering" van Josua's beetje geloof. Alléén de Wereldbestuurder, de barmhartige Vader, had met Sem's opstandigheid af te rekenen. De Eeuwige juist, liet prediken op Ros-Hasjana, dat menschelijke slechtheid uit alle schepselen der aarde, uit Heidenen, Christenen, Joden, moest verijlen als wegtrekkende rook. Ook Moos, met zijn zwiependen schimp en jaloersche driftbuien, zou hij, Josua, nog veel zachtzinniger te woord kunnen staan. Moos slurpte wel giftig, goddelooze taal tegen Snooge en Parnasiem, en

Miezmor Sjier Liejom Hasjabath: aanhef van een gebed. — Selichot: Smeekzangen. — Samaas: koster. — Abienoe Malkénoe: Onze Vader, onze Koning. — Nesjama: ziel. — Naast Tefilla, Tesjoeba: naast gebed, inkeer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.