114
jaar, raasde al woeliger en geheimzinniger het veelstemmig marktlawaai over Joden- en Sint Anthonies-breestraat. Van alle kanten woei stofvuil op. De wrakke buurt, bestrooid met afval, kranten, vloei en schillen, brijde glibberig onder de voeten. Wagens en karren, uit stikdonkere gangen en wemelende stegen, warden en bonkerden tegen elkaar in. Arme vrouwen en mannen wrongen zich een weg door grienende, vechtende en spelende kinderen, krioelend opge-kneld tusschen smartelijke vaalte van steile gevels. Geschreeuw verklonk van bovenwoningen en ouder-wetsche optrekjes. Uit verdiepingen hingen be-duisterde koppen over waschdrogerijen heen. Een mengelgeur van waren zoog een zoet-ransige atmos-pheer om visch, vleesch, bananen, appelen, geslachte kippen, ganzen, bloed en bloemen. Al daverender botste herrie van negotiekarren, trams en auto's. Ook op het sombere, wijde Waterlooplein, onder schelle electrische flakkerlampen, gelijk tooneelachtig avondzonnelicht, bleef een driest-onrustig gedrang van kramers en venters, die dralend en vorschend, hun tenten opbraken en toch half-uitgestald verkochten. Het rep-rumoer greep alle wijken en zijsloppen, en regenplassen gloeiden grillige weerkaatsing over asphalt en natte keien heen.
De Zuiderkerktoren sloeg, hoog in den stikdon-keren hemel, acht dreunslagen af, die zwaar-gonzend wegzweefden over schimmige daken en duister-stomme puien. En steeds klonk het zwoegend geroep, de zieke, heete handelsdrift en het zingende menschenvertier van het Volk God's.