108
keurmeester, vlak voor zijn woedende oogen. Die smeerlap, die er menschenlevens aan waagde. Ze moesten dien smerigen smokkelaar van de zwarte lijst, mét zijn knecht slachten... dat vuile mesthok!...
Een flakkerende sigaren-dwalm omwolkte rosblauw en traag al soorten spreekgezichten en vloektronies. Er klonk telkens gekijf, raspend gepraat of helsch geschreeuw en gespot tusschen armste Joden, sjnorders en sjekaug-gasten, die in groepjes nabij goudscheme-rige zijmuren wegscholen of onverwachts, in doorwaaide lichtschijnsels van zij-vensters opdoken.
Een bruin-behaarde, breedgeschouderde Jodenman, gorilla-achtig van gelaat en ruigen nekgroei, met wilde, diepe gloeioogen waarboven donkere wenkbrauwen als woeste krabbenschaartjes saamwarden, brak door een rijtje kaartspelers, in helsche opwinding naar Lewie Spreeuw. Zijn stem, van hartstochtelijken toorn hortte en hijgend stootte hij er uit, terwijl zijn plat-gebokste neus snoof:
— Heb ik je nie gezeg, Lewie... heb ikje nie ge-zeg,... ja me kop is van kepok... ik heb Tisjebof! Geen zent steun krijg ik meer... geen zent!... Addesjim...... me leve is sneeuw en ijzel...... storm en
onweer... Die mamzerbinnenidde van de Heeregrach, mit ze gouwe oorbelle in ze lelie... die hoort mijn nie eens an... die is kemélech biegedoed...
Spreeuw, met twee glazen schuimend bier in de handen, liet ze even, gemoedelijk-teleurgesteld, zakken op zijn zweibuik. Meewarig keek hij naar den aap-achtigen spreekmond van Aroon van Dam...
— Plons zoo nie Aroon... Kalm blijve Aroon!...
— Kalm, kalm?... Maak geen sjtosj!...
— Ja, en huil nie... anders wor je de Schreierstore!
— Ja... jij heb makkelijk spreke Lewie... Jij heb die vervloekelinge van arremebezoekers nie noodig... Ikke krijg geen zent steun, addesjim!... Ze late me lievers doodhongere... Daar zit ik nou mit me vrouw en vier kindere opgeborge, vierhoog-achter, in de Houtstraat... Dat is nou mijn Rosjesjóóne... De Malgemowes zal 'm hale!...
Kepok: kapok. — Tisjebof (verb. van Tis-nga-biab): Treurdag. — Kemélech biegedoed: als een koning geëerd onder zijn troep. — Sjtosj: koude drukte, — Malgemowes: doodsengel.