100
— De amptenaarh van 't Opebaahre Menesteehrie bij 't Ketongerech te Amsterdam gelas...
Addesjim! wat 'n sof... ״gelas"!... En zükke drie!... Bezol!... Rielie hoorde 't alweer, voor 't Gerech...
— Koopman van beroep?
■— Ja meneer de edele-achtbare rechbank...... mit
massematte an 'n Zater...
— Gehuwd?
— Al dertig jaar, mit Gos' hulp, meneer de edele-achtbare... mit me Schroontje, God laat 'r gezond meneer de...
— Kinderen?... sneed de Edelachtbare norsch af...
En zoo ging het dan voort. Om mal van te worden!
Wier je compleet mit vraag-en-antwoord uitgekruist! Doodbloeje?... 'n Gewoon straatbekeurinkie? Kè je denke! Was hij toch veuls te groote slemper, veuls te gemeene inbreker, boef, schooier voor... Een veuls te gevaarlijk gattes... Rewogem tokog... Staasgevaar-iijk!... Hij moest vóórmidaags verschijnen. Koeksoe, verschrijne voor Oome Roet! Hij verschreen altoos! Waar ie was, mit ze kippige ooge. Addesjim, vreeze-lijk... Drié verbale, bij zijn sneeuwkaart voor de Pas-seerdergrach, opgeborgen! Alsof ie zoo maar een kootser was... drie achter mekaar, in één week!... Wat een koved dóch bewees hem de rechbank! Maar ze ergste saune wenschte hij die eer niet toe; wer-achteresgot!... En daarvoor zwoegde hij zich nou het bloed onder de nagels uit, de heele jaume desjoeke,
hij, arme parg, hij, de marchedeur van de keie......
Hadde ze nou nog kinnesinne op ze gajes? Addesjim, alles aan hem was ontrecht! Had hij ooit speling met een beetje geld gekend? Most-ie niet ze Zaterdag schrenne, anders gong ie heelemaal na de rasjmedaï! Alles deê hij voor ze kroos en ze vrouw. Zijn moeder had al veertig jaar gezete mit harde eiere, voor de Waag, op de Niemart. Daar was haar ontvang- en betaalkas! Dié heb wél — God heb 'r ziel! — kenne na Sjoel gaan en die heb nooit-en-de-nimmer op Sjabbes gehandeld... Wejisse meleg! Hij was zellevers
Bezol: koopje. — Rewogem tokog: voorschot op winst. — Koeksoe: kijk eens aan. — Kootser: rijkaard. — Koved: eer. — Saune: vijanden. — Jaume desjoeke: marktdag. — Kinnesinne op ze gajes: afgunst op zijn bestaan. — Wejisse meleg: Dat is geweest.