98
Rielie kocht. Daarom kon hij ook nooit een gawwer nemen. Dié zou hem heelemaal villen, of alles afstrijen. Had ie geen kop en geen zenewe meer voor! Beven deed hij, als ze hem ,,anstreeje". Hij, Rielie... wou rust en scholom en geen heibel. Voor herrie bleef hij als de doodliederen dag opnieuw ging hij, sjofelaar, — in weer en wind, sappelplicht voor zijn gezin, — het avontuur van den voddenkoop tegemoet, met altijd nieuwe hoop en altijd nieuwe ellende en verstikkende benauwenis er na. Want nou ja, zijn kinderen, God liet ze gezond... en ze huur, en schroentjes, en repa-raasjes en ekzeetera... en de bus en de gewwere!... Och, och, wat 'n gajes had hij toch, al kwam alles ten goede!... Dikwijls sting hij met Schoont je, zijn gesjiewes van 'n vrouw, nog 's avonds tot elf uur aan ae winderige Sluis, vlak vóór den eenigen goï met ritueele bakkerij, van de Jodenbreestraat. Wat 'n pesjhoek! En tóch kon hij er niet wegblijven. Hij sting daar en had er niggisj an. Liet de politie oogluikend toe dat hij er bleef staan. Gisteren nog sting hij in wind en kou, dadde hem de hande afvrore, tot elf uur. Veertig cent handel...
Heftig krijscnte Schoontje:
— Versjtopt gemouch... je haalt nie eens keering!... Op Donderdag luste ze dóch geen kestenge... hob-beljonge!
Éven, in drift vloekte Rielie terug:
— Tjomp je in de Sjlies...
Maar dat vloekwaardige meende hij niet; voor zijn Schroontje, zou hij den heelen drukken steiger van de Zaandamsche boot aan de Ruyterkaai wel hebben willen overtillen, hier naar toe. Zoo'n meitib was hij nou! Koppig hield Rielie vol, en luidruchtiger begon hij in te zetten:
-— 'n Dubbeltje 'n hallef pond gepiepte,... in smik-sem gebraje... 'n Dubbeltje 'n hallef pond gepiepte!...
En Schoontje, schor, gierde toch maar wrevelig mee:
— Draai stieber è brekkie moreh... Ze binne mit nijszaad gekoch... Kindere... draai stieber, ala!...
Scholom: vrede. — Gajes: leven, — Niggisj: bijgeloof. — Versjtopt gemouch: hersenlooze. — Keering: eigen geld. — Tjomp je in de Sjlies: verzuip je in de Sluis. — Meitib: weldoener. — Smiksem: boter.