243
goed buiten als hij.... Zoo'n vent leutert, windt zich op, vloekt, schimpt, braakt gif uit, mooi zoo.. .. allemaal om zelf macht te krijgen, zoo goed als hij ! Dat volk, die ellende.... poehaai! voelt ie zooveel voor als z'n hakken.... Macht, macht, menschen ! — Roofdieren, dat waren ze en bleven ze, en hij juichte, als hij ze zoo elkaar zag besluipen, bespringen en de klauwen, huiverend van genot, in eikaars vleeschkwab-ben slaan ! Waarom moest dat wreede, dat bloedzuchtige, dat scherpe en genadelooze nu wèg, verborgen voor al die duffe klets over menschliefde, waar toch geen zier van gemeend was ? — Was dat misdaad ? Larie ! Hij betaalde precies, wat men van 'm hebben moest. Niet één op de wereld, die 'n cent van 'm kreeg. Waar zat nou 't misdadige van zoo'n meening, dat je gebruik mocht maken van je sluwe meerderheid ? De menschen, die 't zoo druk over menschliefde hadden, gunden elkaar niet 't licht in de oogen ! — Nooit, nooit zou hij zich door die klanken, die valsche suggestie en vooze gevoels-op-winding laten meeslepen ! Dat was verdorvenheid, diep-rottende en alles aanstekende verdorvenheid, te leeren, dat er menschen leven met broedergevoel voor elkaar. — Bah ! hoe kon hij er op spuwen met gal van verachting ! Nee, hij had de menschen niet lief en zij evenmin hèm ! Hij haatte 'n grooten hoop, verachtte 'n grooten hoop en bleef onverschillig voor 'n groote massa, tot er menschen uit die massa z'n macht kwamen ver-hoogen, door dingen te doen, waarmee hij ze kon binden aan zijn egoïsme. Dan krampte en steunde 't roofdier in 'm, trilden z'n pezen .en zenuwen, dan smakte hij zich op z'n bloedende prooi. Menschliefde ? Goed !.. .. hij was 'n mensch !.... Hij zou zich-zelf liefhebben zonder weerga, hij zou zich koesteren in z'n liefde.... zoo fel en begeerig zich-zelf, dat iedereen kon zien, hoe innig hij zich overgaf aan menschliefde! Hij wist 't, hij had heel mooie dameshandjes, 't Was 'n groote bezinnigs-daad van de natuur, zoo'n roover, zoo'n woekeraar zulke zachte fijne handjes te geven. — Laten ze nu maar zeggen dat hij geen mènsch was, dat hij zich zelf alleen lief had, — dus niet aan mensch-, maar aan beestliefde deed! Goed ? Wat gaf de