221
— Onvergeeflijk ! onvergeeflijk ! mevrouwtje !.. .. onvergeeflijk !.. .. Maar 't is ook zoo kostelijk hier !.. .. ik kom niet weg ! 't Is zoo heerlijk !.. .. zoo heerlijk !.. .. Als uw man spreekt.... luister ik met alle aandacht!.. .. met alle attentie !.. .. Ik hang aan z'n lippen !.. .. ik hang er aan !.. ja, hm ! nu mevrouwtje.... slaap wel.... slaap wel.... slaap rustig ! Ik dank u, voor uw heel genoeglijk avondje.... maar ja, hm !.. .. 't is heel laat geworden.... heel laat.... zéér zéér laat ! Nogmaals mijn verontschuldiging !.. .. Ik ga dadelijk zelf heen ....
Weer boog ie deftig, z'n oogen loenzend naar de punt van haar voeten. Hoe dolgraag had ie haar aangekeken. Maar 't kon niet !.. .. 't kon niet!.. .. Z'n wimpers worstelden en trilden wel erg hevig, zonder dat hij durfde opzien. Louise ging de alkoof in en Soonbeeks stap door de kamer kraakte haar achterna.
Hij deed zijn jas aan, langzaam, zich nog schurkend in 't gesmaakte genot. Hij voelde zich heel veilig, dat hij zich aan niets gebonden had.... aan niets !.. .. Hij kon nog doen en laten wat hij wou. Fleury wist niet, of hij 'm wel of niet zou helpen. Hij had er prachtig omheen gedraaid, telkens als 't er op aankwam iets te bepalen. Als hij 'n paar nachten over den indruk van z'n woorden had heengeslapen en de boel beviel 'm niet meer, kon hij alles nog heel mooi verbreken. En als 't z'n vrouw niet aanstond óók. Bleef 't 'm bevallen, dan zou hij langzamerhand wel wat helpen en Fleury op allerlei manier aan zich binden. — In ieder geval bleef hij de baas. Hij had er zich mooi uitgewerkt en was ook zeer over zich zelf tevreden. Hij moest aan zoo'n borstlig-driftigen kerel niet al te gauw z'n genegenheid vastsnoeren.
Met nog wat pieperig woordgestrooi, rondom, naar Veldhuis, naar de alkoofdeuren, nam ie afscheid, Fleury hartelijk en lang de hand drukkend.
Maurice kwam van de koue gang in, sprak geen woord meer met Frans, die óók stom, ontstemd en gekrenkt naar z'n zolder stapte.