2o8
zich doorgloeid van schrijfdrang, 't Was hem zoo lief, zoo god-delijk-lief te werken. Soms ging hij 's nachts aan den gang; heel zalig en rustig-aandoenlijk verder aan 'n boek van overpeinzingen, dat ie pas begonnen was. — Hij kon mijnheer Soon-beek niet goed laten voelen, wat de nachtstilte voor wonderen bloeit in de ziel van een kunstenaar. Er is geen heiliger ge~ ruisch, aan de zee zelfs niet, en in de hoogste boomtoppen niet. En zonder die stilte, zei hij, die de heilige aandacht omvloeit, viel er bijna niet te werken, want werken was meer dan bidden. Zonder die aandacht was er niet te zien, te voelen. Zonder die stilte vluchtte de verbeeldingsgestalte als 'n schim voor 't zonlicht. Hij ging door, dóór, vertelde van al de hartbloedende en wondende kwellingen, als hij 't leven van zijn ziel uit 't stille rijk van gepeins ineens zag gegrepen door de ruwe, uit-scheurende geruchten van de dag-wereld met haar rauw, bruut en dierlijk geweld en gewoel. Juist dan, erger te voelen, als de ziel snakt naar rust en verfluistering van de wereld-geruchten in scheppende eenzaamheid. Begreep meneer Soonbeek hem ? Begreep ie nu, hoe een arm kunstenaar geknakt, geknauwd, getrapt werd in 'n burgerwoninkje, belachen en oversjouwd met spot ?
Maurice brak plotseling af met spreken. Hij zag weer den gesmoorden geeuw in de kaken van den bankier krampen, z'n oogleden sneller trillen en den glimlach spotten. Maar het blèef in dat vreemde kleine demonische gezicht, óók toen hij zweeg. En ineens heel duidelijk zag Maurice er den zenuwtrek in, 'n geeuw-kramp, die geen geeuw en 'n lippenlach, die geen lach was.
Soonbeek had stil zitten luisteren. Hij wist zelf eigenlijk niet goed wat met hem gebeurde. Zooals Fleury tot hem sprak, had nooit nog iemand met 'm gesproken. Niet één keer was hij met eigen gedachten van z'n verhaal afgedwaald en al wat Maurice zei, vond hij zeer typisch. Wat sprak die vent lekker en goed en zóó, dat je alles voor je zag gebeuren. En wat kon hij den boel opzweepen. Goeie grut ! Hij moest telkens meeknikken met wat hij* zei, wat hij anders niet graag deed,