159
Hij wou en ik durfde niet weigeren. Ik durfde heusch niet, hij drong zoo aan !
Louise schikte er zich in, om Maurice niet te verdrieten. Maar nog meer had hij te vertellen.
Hij begon met twee blikjes zalm uit z'n jaszak te halen en op tafel neer te zetten ; daarna twee blikjes sardines en pakte twee flesschen port uit, met vruchten. Dat had Soonbeek met hem in 'n paar winkels gekocht, toen ie van Louise's zwakte hoorde. Eerst had Maurice willen weigeren. Er zat iets onkiesch, iets opdringerigs en burgerlijks in die geef-gulle manier-van-doen, maar de kerel had toen zóó ellendig geslagen en teleurgesteld gekeken, dat ie niet langer wóu afwijzen.
Louise vroeg hem, wat 't eigenlijk voor 'n man was. Hij wist er nog niets van. Graafstein had 'm rare staaltjes van grilligheid en handelssluwen woeker verteld over 't aankoopen van z'n werk. Maar ze moest maar zelf zien, hoe ze 'm vond.
— Ik begrijp nog niks van den man; hij is heel druk, praat verschrikkelijk rad. Hij heeft iets erg nerveus' over zich. Hij kijkt je bijna nooit aan en toch is er iets heel intelligents in z'n gezicht. Hij lijkt mij zeer vernuftig, slim. En hij moet geweldig rijk zijn.
Er kwam 'n wel onbestemde, maar toch heerlijke, warme vergenoegdheid in Maurice. Nu was ie, zonder dat ie 't voorbereid had, toch met dien rijken kerel in aanraking gebracht. En de man had heel gewoontjes, burgerlijk-klein goeiig zelfs en zonder 'n ziertje millionairs-trots, met hèm, voor ieder toch 'n nederig journalistje, gesproken. — Van avond, ouê jaar, was er om negen uur nog niets bizonders in z'n huis gebeurd. Hij had zich van de zuipkrant-drukkerij aan den Buitenkant naar z'n woning gejaagd. Misschien was er toch wel door Louise 'n geurig kopje koffie gezet en hij nam zich voor, tot laat in den nacht, als allen sliepen aan zijn eigen nieuw werk, proza-brokken, te schrijven. — Toen was ie Graafstein tegengekomen, en met Soonbeek, den bankier.
Die rijkaard nu zou zoo maar in z'n huis gaan zitten praten. Hoe was 't mogelijk ! Had ie dan dadelijk zoo'n indruk op 'm