DERDE HOOFDSTUK.
'n Week lang was Maurice al redacteur van 't zuipkrantje, zooals ze 't allemaal thuis spottend noemden. Veertig gulden per maand kreeg ie vooruit betaald. Er was verwarrende vreugde in huis, vooral onder de kereltjes, die hoopten op schoenen en draagbare broekjes, en Frans hielp zelfs de krant mee vullen. Soms luchtte hij er geweldige wijsheden in en pronkte ie met z'n feuilleton over dit en over dat tegen z'n broertjes, tegen Aal en Ko Hoenders, als ie met 'n kleurigen waterstraal van zijn denk-genie al het ander geschrevene inééns had overspoten. Twee keer in de week ging Maurice 's nachts erop uit, om verslag te maken van kellners- en kroegbazen-vergadering. Hij zat dan, vooral bij de kasteleins-debatten, tusschen 'n woeste klus schreeuwers en zuipers, die op den dag niet konden vergaderen en er 's nachts 'n heete zuipfuif van maakten. Er werd gekrijscht, geheschen, gevloekt en gevochten soms, en tusschen al die uitbarstingen van afgetobde, geprikkelde kerels met hun wanluidend keelrumoer, moest Maurice 'n spoor zoeken voor 'n verslag, dat tenminste niet heelemaal leek op 'n krankzinnigen-protokol. — Soms zat hij met zwaar slaap-hoofd, doodop, te knikkebollen, verloor ie z'n bezinning in 't heete geraas, hoorde ie nog maar vaag gelach en gescheld om 'm heen stormen, zag ie al de harlekijnstronies in 'n blauwgeligen nevel van tabaksrook, vielen z'n oogen gemoedereerd dicht, om dan plots, door 'n heftigen vuist-bonk op 'n tafel vlak bij hem van 'n verwoed-debatteerenden vettigen