133
— Maar je bent toch 'n beest!
— 'n Beest ? nee, wat 'n kompas ! die is d'r rejaal kemiek.... beest.... beest ?.... haha.... hahaha ! — lachte ie weer met gulle schaters, die is d'r schoon kemiek.... schoon kemiek.... die sel je deur de wind steke....
— Zeker, beest! Je scheldt me de huid vol! Waarvoor? Ik verzeker je, Roeleveldt, dat je tot de laatste cent betaald krijgt.... als je maar wat geduld hebt.... Ik zit er zelf in ! Je ziet, dat ik waarachtig niet in weelde leef hier.... hè ? —
— Dat is vast niet, — gullig stemde ie in, je sou segge.. ..
't staant hier as 'n star feur de maan......op storm he ?.. ..
Maar dat binne allemaal smoesies.... ikke mot sinte, sinte,.... sinte....
— Zwijg toch met je sinte! — barstte Maurice uit, voelend dat de driftstemming van den goeiigen woesteling, koppig, hardnekkig en toch verlegen, al aan 't zakken was. — Maurice vond 't heel naar, dat ie den kerel moést overbluffen, wou ie hem rustig zien heenstappen.
— Ik zet niemand af, licht niemand öp, ben alleen in nood .... dat is alles ! Maar betalen zal ik !
Vlak achter Roeleveldt was Frans weer ingeloopen, nu met z'n gekregen winterjas over z'n gaten-broek heen. Op z'n teenen sloop ie naar de kachel, huiverend nog van zolderkou. Rustig nam ie z'n pijpje op, smakkerde en zoog reutelingetjes uit den steel en blies, leunend tegen den schoorsteenmantel, 't avondkamertje weer vol blauw-gelen rooknevel.
— En ik reken erop, dat je me voor 'n eerlijke kerel houdt, betoogde Maurice kloek-kalm,.... ik.... je ziet 't.. .. ik zit in 'n naakte boel. Daar is geen smoesje voor te maken.... ik zeg, waar 't op staat.... En bij 'n ander kan ik toch niet gaan borgen, zoolang jij nog zooveel van me krijgt.... Waar of niet ?.. .. Nee, Roeleveldt.... ik heb je altijd voor 'n joviale, ronde kerel aangezien.... 'n oue zeebonk, die met al z'n drukte toch wel kan opschieten met z'n medemenschen.... En nou stel je je aan als 'n varken.
— Nou, — goeiiger gromde rood bakkertje, z'n pet weer van