94
die geweigerd had, mee te gaan. Nee, dat moest ie uitgillen over de heele buurt, dat daar zoo'n monsterlijke, cynische kerel woonde, die op z'n gesmeek en op 'n roep van een kollega niet mee wou. — Maar wat deed ie nou ? Hij zou niet denken, niets, niets,.... niéts ! —
Wat ? golfde daar de Amstel ?... donker... diep... wat ? niét denken.... niet denken.... weemoed wèg, smart wèg !.. .. trap 't uit je, feller, feller.... alleen doen, zoeken, je hebt geen smart.... smart, smart ? klets, klets, vinden, vinden, zoeken, zoéken ! —
Zóó, verward en gejaagd, joeg ie zich zelf in suggestie voort, om niet in te zinken. —
Hij zocht weer, schurend langs de gevels, hief z'n klein lijf hoog op de teenen, hij loerde op plintjes, bordjes, posten, hoog, laag, dwars en bezijden de deur en hij kroop weer stoep op, stoep af. Frans ging 'm overal achterna met lucifers, nu en dan even kreunend van voetpijn en morrelend aan de knel-schoenen van hun ouê meid Marie. —
Telkens moest Maurice wachten, wanneer 't vlammetje in tochtstroom blauwig verwapperde, en langzaam weer bijtrok achter hand-ommuring van Frans. Dan ineens werd er gretig gelezen en overal gejaagd heen geloerd, onder él groot er schrik dat er nog niets gevonden werd. — Maurice's beenen beefden zoo hevig na iedere nieuwe teleurstelling, dat Frans hem soms steunen moest, als 'n duizel op 'n hoogen stoep hem deed waggelen. 't Bleef snikken, schreien, vloeken en grommen in Maurice. — Maar hij zou niet denken, vooral niet! — Weer flakkerde 't zwak-geel vlammetje naast hem op, plots door een windstroom heelemaal uitgewaaid. Daar stond ie nu voor 't huis aan den hoek der Mauritskade in 't donker. — Frans morrelde, streek zenuwachtig, beefde zelf en eindelijk heel voorzichtig spatte 'n vlammetje sterk op, hief hij 't hand-ommuurd boven Maurice's hoofd, dat geweldig schaduwde op den steenen muur. Ja, ja! juichte 't in 'm.. .. godskristus.... H. Heeris, arts. —
Maurice struikelde over zich zelf nog 'n stoeprand op, duwde Frans achteruit, en in een ruk haalde ie de bel over. — Die