!6
en ver, in duisteren heersch over het onrustige aardleven. —
Dan het ritselend, krakerig gestoei van opwolkend hooi, dofblond geslier door 't luchtangstige zwerk; dieper en plechtiger daarin, de groote werkzwijg der zwoegers, eenzaam in 't zilvergrauw van stille hemelzee.
In aandacht sloeg Kees z'n hark öm, werkte Dirk, en verderop, al de hooiers slierten geuren in den wind, met de woelige lijn van blanke harken door de lucht. Plots brak sterker zon door, dampten de wolken wèg in zilverige zoomen, kleurde feller öp karwij bloei, sneeuwig; fonkelde de mosterd, hoog schallend-goudgeel, dampten de akkers in diep-groen, vloeide, stoeide en dartelde 't licht weer over de werklijven. Zeisen bliksemden weer in de lucht, en glans van heiligheid vloeide weer over de geweldige werkdaad van maaiers en hooiers.
Dagen aanéén bleef 't hooien op de dijken, in zonnedavering of zilvergrauw, de kerels in zwijg, tusschen de eeuwige stilte van eindloos land en hemel. Sterker stoeiden en wiegden de glansen, gebroken en vernevelend, gedrenkt in hooigeur, in diep zalige reuken van bloeiend jong zomergenot, dat zwijmelend en luchtig leefde vóór broeihitte en zonnevuur hèviger neerschroeien kwam op polder ; laaiende zomerbrand die voeten, oogen en lijven van werkers moordend neersmakken zou, in aêmechtigen hijg. Groot-machtig van gebaar stonden de zwoegers in de vochtige, volwasemende lichtkom, hijgend en sliertend, verstomd in hun arbeid, in hun stillen staar naar de aarde, geweldig in hun koortsige jacht, die verbronsde, de bazalten ernsttronies, onder gloeiende uitdampende hette van grond en hemelruim. Daar midden in stonden ze, in pracht en hoogsten opbloei van zaad en gewas, tusschen de éérste uitvloeiing van zomerkoortsende groeiwellust der aarde, die uitstorten wilde, uitstorten moést, haar vrucht-zware zwangerschap, brandende baring, onder luchtstolp van onèindige breedheid. Brons strakten de werkkoppen, als in donker bazalt gehouwen tronies, bestoft en grauw-rood doorvlekt van zweet, en hóóg in gang, sliertten de zware gereedschappen. In eind-looze tragedie van lucht en lichtspel, in koorts-strakken jubel