II
uit, over polderzee, alle windkringen mee, zoelde in prikkeling dan als week-warme reuk van versch gebakken brood, dan als rozen-aroom en honingdauw. — Geurprikkeling vloeide over de werkerskoppen, rondwentelend, verwaaiend en weer terugvloeiend in de oneindige hemelkom en graszee van polder. Groot en geweldig uit verren horizon stoetten ään, verbrokkelde wolkpoorten, waaronder wierookvaten en zilveren wolklampen wazige glanzen te dampen brandden. — Goud-dof geelden de mosterdakkers, en grijsteer vlekte karwij-sier tusschen donk're klaver en erwtenranken.
In wissel-licht van zwerkzwaar hemelruim, stonden de hooiers en maaiers, dan duister, als silhouetten, dan oplichtend in stroomen zilverig geglans, uit blauwe hemelgaten onder poor-tendrom neerspuiend. — Breed hun machtig gebaar zeilde door de lucht, in rhytmischen gang van zeisencirkeling, als dwongen ze de aarde tot baren. En inniger, de naklank van zeiszang, galmde door de kloosterheilige weistilte, als strekels vlijmden langs 't staal. Telkens donkerder, verreuzigden nü hun figuren in dreighemel onder wisselspel van licht, en breeër wiegden hun kringen; stonden ze hoog, bezwerend in devoot maai-gebaar, wat met onvruchtbaarheid de velden sloeg. —
Dieper en heiliger, elke minuut méér naar den avond, staarde de stilte boven de vroomheid van hun zwoegkoppen, stiller en in siddering weer, zweefden de handen in geheime kringen van arbeid, schuifelden hun stappen, hieven de zeizen zich, en woelden öp de harken hooi, in den onmeetlijken unisonen stilte-ruisch van aarde- en hemelzee. — En telkens op andere dagen, in ander licht, stonden de hooiers onder woest paars wolkspel. Nachten van paarse angsten, gedrochtlijke wolken trokken voorbij, boven hun hoofden. Plots daarachter uit, éven weer trillend zomerlicht, blauw-bloeiend en jubelend. Dwars daar doorheen weer, stille jacht van aanzilverende wolkdrommen, optrekkend, heel van verre horizonbrand, opjagend, in verduisterende dreiging en rond-donkerend de reuzige polderkom. Niets beefde in de stilte dan de raspige, rits'lende vlijmsnee van de zeisen, de maaiers plots reuzig bijéén op dijkengroen, donker