II
Masten daar met, achter dijkgroen weggezakte scheepsrompen, schoven voort, als over de verre grasvlakte, tusschen fonkeling en wiegeling van riet. Blanke en goudbrons-brandende roest-zeilen met rag touwwerk, bewogen door de weien van groen-goue waas, vreemd-kleurig, in sprokige grilligheid. Aan alle horizonbochten rond, in oneindigen kring, trilde wazige hitte, nevelig goud-violette floersen, téér naderend lichter sferen van zonnebrand, die schroeide de velden in blauwigen damp. En snikkend, gloeizwaar, bazuinde 't licht boven de grashalmen, sidderde 't boven jonge, tooverteer grijsblauwe haver en rogge-akkers, vlamde en spieste 't op de jonge goudene mos-terdvelden, in lichtstuivenden gloed van bloesems. — Fel, als wit vuur, dat koorts-gloeide en in sidder van heet-brandende stralen en vlammen rondschroeide door de lucht ; als bol van énkel razende witte gloeiing, zengde de zon in het blauw, met z'n okerende kringen, z'n vlammig violet, waar niet tegen op te staren was ; licht dat werkers-oogen verbrandde, als viel er heete kalk in hun appels. Overal rond, in den polder, ijlde en koortste 't licht, sloeg 't de dakjes van boerenstulp in vlam, hel hevig schaterend rood, dat ze trilden en gloeiden als vuur-vlak-ken in luchtblauw, 't hemelvuur zélf doorbevend van hittewaas.— Polderweg, met z'n heet-zanderige keitjes en klinkers vooraan, lag geblakerd als reep wit vuur in blink-strakken zeng. Hitte dampte uit de steentjes öp. ■— Langzaam stoof rullige zandstof achter eenzamen boerenwagen aan, langzaam, in loome zwaarte weer neerpoeierend over grasgroen en riet. Nergens koelde schaduw. Hier en daar, in eng boomkringetje om boerderij, alleen wat blauwige korte silhouetjes op heetdampenden grasgrond, weer weggezogen half, midden in vuurkring van goudwit hettelicht. —
Al verder, waar de kerels stapten, lagen brokken wei, door-vonkt van boterbloem, hoog goudgelen spat van lichtjes, tusschen grasgroen en zuring. Hééle hoeken ver, vervloeiden in bronzige zilvering van siergras, dat wuifde en huifde zacht. Licht wierookte daar zilverend uit, verderop plots doorvlamd van zuringzee, bronsgoud, waar roode glans over heenhuiverde,