5
stonden ze voor haar, in de kamer, voorgegaan door den druk pratenden Soonbeek.
Ze kreeg er 'n schok van. Nu zag ze wat ze niet had durven zien. Hè ! wat 'n kleine man, en zij wel 'n half hoofd langer .... Hij niet grooter dan Soonbeek ! Wat klein !.. .. maar toch veel forscher.... 'n echte mannenbouw.
Maurice en Louise neigden, en Flora bood ze hartelijk 'n stoel aan. Ze voelde dat 't een beetje krenkend kon zijn, ze zoo gretig te monsteren, maar ze kón 't niet laten. God, wat had die meneer Fleury 'n mooien kop! Ja, ja ! juichte 't in 'r, dat is 'n dichter, 'n echt kunstenaar !
— Neemt u toch plaats, mevrouw, mijnheer !
Flora gloeide van opgewondenheid. Al haar traag gevoel was ze met één slag kwijt, 't Viel mee, heel erg mee, ze moest 't eerlijk bekennen. Ze beet zich op de tong van woeste vreugd. Er stormde iets wild-gelukkigs weer door haar heen. Louise vond ze heel mooi, in dat ernstige zwart en die zachte kant, 't tenger-bleeke gezicht, den fijnen mond, 't scherpe, heerlijke neusje, en heelemaal zoo elegant en gedistingeerd. Er sprong iets in haar los. Ze voelde zich even uit 'n hel gesleurd. Er schoot 'n glans in haar minnende oogen. Ze had wel kunnen jubelen en huilen tegelijk van genot, nu ze weer eens 'n paar menschen sprak, beschaafd, die haar dadelijk sympathiek waren.
Ze nam den theepot onder den warmer uit, vroeg heel zacht, heel lief, of ze met of zonder melk dronken.
Louise had weer haar zwarte, wat versleten blouse aan, maar voelde zich voornaam-veilig onder de fijne kant en den rustigen, rijken snit van 't goed.
Ze zag heel bleek, zoo teer als 'n lijdend nonnekopje. De wat ingevallen wanglijnen scherpten subtiel, toch lief en zacht, naar 't fijne streelkinnetje toe; alleen de groote, starende oogen fonkelden donker-goudgloeiend, alsof alles wat ze bekeek, er in wegzonk. ״ü* !
Maurice was bedeesd, stil, voelde zich onveilig in die groote avond-zaal, met 't nog wat schrale driepitjes-licht en de tot