77
En Louise wist 't niet, ze wist 't niet, dat hij in z'n werk met haar leefde in innigste zielegemeenschap. In de werkelijkheid zag hij Louise te bevreesd voor futiele dingen. Soms wou hij haar wel wat voorlezen van z'n werk, maar dan kwam er altijd iets in 't midden. Hij verlangde de grootste stilte om 'n beetje in stemming te blijven en telkens was er wat anders dat hevig stoorde. Dan gedrens van Kareltje, dan geloop van de jongens Dolf en Dorus, dan geschel en boodschapjes-gedoe, zoodat Maurice dadelijk kribbig inpakte. Enkele uren, waarop Louise kon, werkte Maurice aan de krant. En s'avonds was hij doodop.
O, hoe dikwijls had hij er niet naar verlangd, emfazeloos-innig, stil en zonder accent dat droomwerk van hem voor te lezen. En Louise, hoe hevig begeerde ze juist nu te hooren.... Zou hij haar weer de eerste verrukking van hun liefde laten doorleven ? Zou ze z'n stem hooren aanruischen als 'n zachte, verre muziek ? Of zou het de triestende zang zijn van hun misère ? Nee, dat kon niet, want Maurice zag geen ellende meer. O, wanneer zou toch 't woeste, maar geweldige, diep-smartelijke, schreiende orgelspel van zijn ziel over haar losbreken, haar overstormen en en wegvoeren in z'n wilde schoonheid ? Ze verlangde weer zóó te verzwijmelen in dat geluk van hun eerste samenzijn, de tastende, teere aanraking van hun eerste ontmoetingen.
't Leefde nog zoo gloeiend, zoo zuiver in hun beiden. Telkens vroeg zij zich af, of zij er nog zóo door geschokt zou worden, nu Maurice heelemaal anders was geworden. — Nü eerst leefde de scheppingsdrang, de felle liefde voor z'n kunst, z'n werk in 'm op. 't Was geen vulgaire jaloerschheid, die haar aan 't mijmeren bracht, maar toch voelde ze, dat er een ontzaglijke kracht uit hem gelicht werd door z'n werk, 'n kracht, die haar anders dadelijk had doorstroomd. Was 't wel goed en gelukkig met een kunstenaar saam te leven, die zóó fel, zóó navrant-innig, met zóó schuimende begeerten inging op z'n arbeid, dien hij liefhad met 'n hevigheid en jaloersche afgunst als niets ter wereld. Ze kon er telkens weer en weer over mijmeren. Wat was ze voor hem geworden ? Een afkoelende en tegelijk öpzwiepende kracht voor z'n werk, waarin hij zich met z'n