70
blijken van z'n verrassing, dan deed Soonbeek precies alsof Maurice 'm voor den gek hield, schoon ie snapte, dat 't ernst was.
Maar iedere gedachte-spelemei over anderen versmeulde toch onder de heerlijke werkkoorts, die in hem brandde. Nooit was dat helle geluk, die diepe drang, die visioenaire schitter-stoet zóó lang in en vóór hem blijven leven en bewegen. Er gloeide 't vuur van een ziener in hem ! Werken, werken, scheppen, overgave aan de verblindende heerlijkheid van een schoonheidswereld, die hem aan allen kant omringde. Hij voelde zich verteren, dan overschroeid en geblakerd van levenshitte, dan in de ruischende avondstonden voor z'n raam met een rustige, zingende zekerheid in z'n schrijven, die hem van geluk deed schreien, zacht, heel zacht. En niets dan streel-koelte om z'n hoofd, als sluimerde hij aan een zoel zomeravond-strand.
Was dat nu de eerste losbranding van z'n ziel, de eerste uit jubeling van z'n hart ?
Hij leefde met een wereld van schepsels, gedompeld in een atmosfeer van trillend licht, zooals ie ze nog nooit gezien had. Z'n armoe leek een bedevaart naar 't hoógere leven. Hij ging in vodden, mager en uitgeteerd van zieningen als 'n waanzinnige Don Quichote, maar met den laaienden gloed van zonne-trots in d'oogen. Hij steeg al hooger, en wijder over-duizelden hem amfiteaters en horizons. Hij ging de zon tegemoet, hij, in z'n armoe, hij, de verwaarloosde, en alles om 'm heen scheen te goudgloriën in een hemelsch licht. In hem gloeide de koorts van den waandoorstarden dwaas en de verbeelding bouwde hem paleizen van kristal. Hoe lang stond z'n armoe wel beglansd in den goud-laten middagschijn van z'n werk-verrukking als zon-ruitjes van een eenzaam heihutje ? Hij verlangde niets anders dan te kunnen werken, heel dat groote, gloeiende en schreiende leven te kunnen tasten, vastgrijpen in z'n innigsten, z'n diepsten aard. Hij wou z'n heele persoonlijkheid oplossen in z'n werk. Hij vergat alles van z'n eigen klein, duf, bang armoe-bestaan in dien zaligen koortsdrang tot scheppen. Maurice was niet bang meer voor 't bloedend-wreede, 't zwaar-uitscheurende, openrijtende leven,