52
van haat en vergramming׳, dan licht en blank als van 'n meisje. Z'n perfide nieuwsgierigheid leek soms open als 't gestamel van 'n verbaasd fantastisch kind. En dadelijk daarop hapte ie als 'n snoek vraatziek in wurmaas, en al skorpioenden ook de weerhaken door oogen en mond, al krampte ie van dolle pijn, hij rukte los of sleurde mee. Voor die vrouw, met haar dweepzieke weekheid, haar overgevoelige verfijning, droomrige teerheid en romantische innigheid, moest ie wel om te vergiftigen zijn. Want z'n demonische haat tegen schijn was geen groot eerlijk verzet, maar 'n woedende passie om te vernielen. Zielsvrede kon hij niet uitstaan, wijl ie ze zelf niet had, ook niet wist te bemachtigen met géld. Hij kon geen geluk zien, vooral geen rustig geluk, geen fijnheid van vormen, geen zachtheid. Dat stookte in z'n hart heete afgunst. Maurice had 't aan alles gemerkt. O ! hoeveel maal zei ie niet, dat ie z'n kop zoo mooi vond, zóó waar Flora bij was, dat ie zich gloeirood van verlegenheid en woede afwendde, al voelde ie de gluiperige spijtigheid van die mooivinderij. Maurice zag 't nu kristalklaar : schoonheidsbegeeren had ie niet. Dat voelde hij aan iedere nuance van z'n schrille, twistzieke stem.
Wat wou de man toch van hem, juist van hém! Daar was ie nog niet achter ! Zag ie zooveel voordeel in hem ? waarin toch ? Of hield ie werkelijk van hem omdat hij, van 't eerste oogenblik af, precies gezegd had waar 't op stond, zonder stroopsmeerderij ? —
— Floor, je houdt je goed.... je houdt je best! heel goed !.. .. Maurice moest maar meer hier komen!.. .. Waar is nou je slaap ? weg.. weg ! Zie je wel.... niets dan verbeelding ! verbeelding ! verbeelding ! niets anders !.. ..
Maurice tastte telkens angstig in z'n vestzakje, om te voelen of er nog z'n met moeite afgezonderde dertig cent zat voor de tram.
— Ja, maar nu zullen we toch eens opstappen, Louise ?.... 't Is half twaalf eer we op den Dam zijn....
— Opstappen ? opstappen ??.... u hebt nog makkelijk 'n kwartier.... nog 'n kwartier! makkelijk !