4i
van haar verbeelding, die zoele dronkenschap van haar denken. Ze zou anders stikken in dat huis. Ze voelde er zich beklemd, ellendig tusschen 't wilde jaag-gedoe van Soonbeek. Ze begreep niet hoe fel haar 't fantastische gemijmer uitputte, haar ziel buiten de werkelijkheid van 't leven stootte, hoe zij ver-ziekelijkte met haar goudzonnig of herfstig gedempt gedroom. — 't Was haar éénig geluk in de stille, kwijnende daguren. Soms voelde ze den angstig leegen waan van haar gepeinzen, die valsche verlustiging van haar zieke verbeelding, zag ze dat nevelige verlangen als 'n krankzinnigheid, alsof 'n donkere hand haar geest aan 't omzwachtelen was met bangheid en rouw. Dan werd ze klam, benauwd, besefte ze dat ze terug moest in 't gewone, triestige leven, waarvoor ze huiverde, naast Soonbeek.
De laatste weken had 't denken aan de kennismaking met Maurice en Louise haar nieuwe afleiding bezorgd. De flauwten waren wel vaker over haar heengeloomd in vreeselijken duizel, met 'n gevoel alsof ze van de aarde afrolde, maar toch behield ze 'n soort hunkerend verlangen naar hun komst. Ze hoopte zoo, dat 't echt-lieve menschen zouden zijn. En toch vreesde ze, nu Soonbeek hen introduceerde. — Maar 't was een geweldige verrassing geweest. Alle twee waren haar even sympathiek; vooral ook 't bleeke, fijne lijdensgezicht van Louise, 't aristokratische gemak van haar bewegingen en de gracie, de innigheid en zachtheid van haar spreken.
Daar zat nu meneer Fleury tegenover haar.... stil, peinzend en teruggetrokken. Maurice voelde niets van wat in haar zigeuners-ziel rondzwierf, wat hevige liefdepassie in haar gloeide, al was die nog nooit uitgevlamd. Hij bekeek haar met sympathie, wijl ze lief, mooi en elegant was, maar 't nuchterde toch in hem : wat 'n verschil met de alles-voelende, stille en voorname Louise, nu afgetobd door hun ellende en armoe.... Naast Louise, met haar spontane fijnheid van zeggen, haar innig-hooghartige en fiere houding, geen enkel leeg beleefdheidswoordje gebruikend en toch altijd van vormelijke distinktie,