30
nog haar eerste groote liefde. Haar ziel was maagdelijk gebleven. — Ze wist eerst zelf niet goed wat dat schreiend-droef-geestige, en dat telkens weer terugvallen in hartstochtelijk verlangen, in haar was. Wat wou ze toch ? Ze had 'n man, ze had twee schatjes-kinderen, ze was rijk. Wat wou ze ? Er vrat iets in haar, 'n knaging naar geluk. — Had ze 'n man ? 0 ! als ze 't zich zelf durfde bekennen ! 'n Ellendig schepsel, 'n schraper, 'n geldzuiger, 'n vrek bijna, die haar iedere minuut, als ie naast haar leefde׳, diep krenkte in haar innigste gevoelens, haar bestaan in alles vergalde. Toch wist ze niet wijs uit 'm te worden. Ze wou 't ook niet, wijl ze bang was, bij dieper tasten, nog afschuwelijker dingen in hem aan te raken.
Jaren nu al gloeide er heimwee in haar grijze minneoogen, als er treurt in den blik van 'n opgesloten, droefgeestig dier. — Ze was geschrokken toen ze Louise en Maurice zag. Ze voelde het dadelijk als 'n visioen voor haar kerker-raam. Ze had zich onmiddellijk met hen één-gedacht, al wou ze dat niet zoo laten zien. — Ze wist zich zelf onmachtig tot 't scheppen, 't weergeven van haar gevoel. Maar zonder dat ze 't bewust wilde, drong ze met de diepste innigheid dóór in 't lot van ieder die haar vriendschap had. Zoodra ze intuitief besefte dat iemand iets scheppends in zich verwerkte, dat naar een hoog droomleven droeg, 'n verbeelden, 'n leven, dat misschien haar eigen fantastisch gevoel, haar angsten en benauwingen, haar fijn, week gemijmer tot klaarheid kon brengen, begon er 'n zware ontroering door haar broos gestel heen te sidderen, 'n aandoening die haar geest, haar begeeren, haar willen overduizelde. Want ze onderging alles vart haar ge-droom passief, vreesde zelfs de aanraking met den mensch die haar gemijmer in aktie kon zetten.
Flora was soms erg sentimenteel. Ze had 'n kwijnend gemoed, en 'n verziekelijkte verbeeldingskracht, die haar nerveuze fijngevoeligheid besloop, haar afmatte en uitputte. In 't begin van haar huwelijk had zij allerlei idealen opgelaten, als wilde sliert-vliegers door de blauwe lucht. Maar Soonbeek had, na 'n poosje duivelsch stil gelach, er al gauw zulke zware