275
spot, geen droefnis en jubel meer in 'm leven. En toch zou ie de huivering van het noodlot op de ziel van z'n luisteraars overbrengen, in demonische ontzetting.
En nu had ie verloren wat hem 't allerliefste 'was onder de menschen, Louise, zijn teere, tengere, stil-melancholieke Louise, die vrouw van zoo innig beheerscht liefdes-verlangen.
Waar was dat teer-gracieuze en die goddelijke liefheid van haar oogen nu heen ? Begreep ie 't wel goed ? Begreep ie wel dat 't leven, 't wreede hevige leven Louise van 'm weggerukt, en hem tot 'n versuften krankzinnige had geslagen ? O ! dat de ontroeringen hem vernielden, dat hij alle heugenis verloor! Alles was toch dood voor hem. Hij hoorde de menschen wel gonzen, maar wat er gezegd werd verstond hij niet. Hij zag loopen, lachen, schreien, praten,.... 't was stemgeklank en geschuifel. Maar wat woüen die menschen toch ? Waarom deden ze allemaal zoo druk, zoo gejaagd ? O ! wat 'n innig-dwaze harlekinade, dat geloop en gesjouw door de stad, die groote broeiende stad. En tusschen al dat gehos, dat geratel, geroep en geschreeuw, hoeveel smartgillen werden er niet gesmoord ? Wat was 't leven nu toch voor hem van een einde-looze droef nis, altijd maar smart.... smart....
Nu was er die schrikkelijke levens-schok, waar ie altijd, in z'n artistiek weedom-begeeren, zoo naar verlangd had. Maar bij Soonbeek's dood al, was ie 't heel anders gaan beseffen, bemerkte ie plots, dat 't vaag voorvoelen van een verlangen naar zoo'n hevige gebeurtenis, nog heel andere sensaties schiep dan hij gevoeld had op 't moment van de gebeurtenis zélve. Dadelijk zag ie in, dat zoo'n eenzaamheids-verlangen een onmenschelijke verheffing wou wezen, een zich buiten 't leven plaatsen. En z'n kunst juist had noodig dat eeuwig-tragische kontakt mét 't leven. Toen Flora afscheid van 'n nam, voelde ie weer een schok, een krampsidder van iets heel dieps binnen in zich, zei ie tot zich zelf: daar is 't feit!.... 't Kwelde hem hevig ; maar er was niet die smartelijk-verheven droefenis in 'm, die hij dacht te zullen ondergaan. — De kwelling schroeide onrust in 'm alsof ie telkens opzag tegen 'n kleurig doorvlam