273
Z'n gloeiend, traan-overschroeid gezicht schuurde ie tegen den stoffigen grond, en als in barende jammering riep ie zoo smar-telijk-smeekend om Louise, dat Dieuwertje en Aaltje wegholden van angst en ontroering.
Ko Hoenders oversmakte hem met water, om 'm tot bedaren te brengen. Maar hij voelde 't niet. 't Water droop over 'm heen. Het stof van den grond vervuilde zwartig op z'n gezicht ; z'n kleeren slonsden in natte plak-plooien zuigend aan z'n lijf vast. Als 'n ontredderd beest lag ie te kramptrek-ken, te sidderen op den vloer, doorijlend krankzinnige smart-visioenen. Soms klaagde z'n stem, fluisterde ie zacht, gebaarden in tastenden streel z'n handen, als koesterde hij Louise's hoofdje, haar wangetjes. En dan weer plots, in een epileptischen zenuw-stuip wankelde ie om, gilde ie 't uit, sleurde ie zich overend aan de pooten van 't bed, viel dan weer terug in bevend-grillige onmacht. Door de schuring van z'n huid tegen den vloer brandden er roode vlekken op z'n zwart-vuil betraand gezicht, als koortste er plots 'n ziekte oplos.
Toen de dokter kwam, was de uitbarsting van waanzin-smart, door uitputting na 'n foltering van drie uur voorbij.... Na die uitputting stilde weer z'n innerlijkst leven; deed ie, in schijn gewoon, z'n krant- en vertaalwerk, alsof er niets met hem gebeurd was. Alleen sprak ie bijna niet meer. Al z'n werk deed ie af in de achterkamer, waar 't bed van Louise precies moest blijven staan, zooals 't gestaan had toen ze leefde. Nu sliep hij er in.
II.
In Maurice was een smartleven gerijpt, waarvan ie nooit vermoed had dat een mensch 't zou kunnen doorstaan, 't Visioen van de wapperende smartevlaggen tegen 'n bloed-roode lucht was werkelijkheid geworden. Vroeger in zijn onstuimig jong schrijvers-verlangen, om vooral maar te kunnen dramatiseeren, had ie begeerd, dat er ééns iets verschrikkelijks II 13