263
Hoe vaak dacht hij juist nu aan haar, volgde hij 'r in de schemerzaal, zag ie 't hevige verlangen in haar wondergrijze oogen diep, heel diep gloeien, grijs, heet en barnend. Hoe veel malen herdacht hij juist nu de uren van zijn werken daar, als ze bij 'm zat, met 'n zoo hooge en bevende verrukking voor hem, verborgen en toch levend, trillend in ieder woord. Louise sprak nog telkens over Flora, met haar zachte, kwijnend geluid. Dan ontroerde ie stil, luisterde ie zoo triest-wee-moedig naar 't boomgeruisch en haar zwakte-stem, kwam er een snik-smart in hem om die vrouw, die daar nu zat weg te kwijnen, in de stilste eenzaamheid van 't groot, verstild huis.
Ze had hem nog eenmaal geschreven, dat ze 'm zou blijven steunen, wijl dat ook stellig de bedoeling van Soonbeek zou zijn geweest. Maar Maurice had geweigerd. Hij had wèl van haar, niet van voogden en bemoeials met de nalatenschap afhankelijk willen zijn. Met grooten kieschen drang herhaalde ze haar voorstel. Ze voelde dat hij plotseling weer zonder middelen zou staan, dat ie weer terug zou vallen in z'n vree-selijke moordende armoe, gekweld door alles en ieder, neergehaald door de vulgairste dingen, nog grooter plaag nu hij 't den laatsten tijd weer rustiger en beter gewend was. Maar hij wou niet, en Louise wou niet. Hij zou er zich weer zelf doorheen moeten slaan, iets doén, waarvan ie bestaan kon, dat hem onafhankelijk maakte om z'n hoogste werk, zijn kunst zuiver te houden. Nu z'n boek opgang had gemaakt en veel besproken werd, kon ie gemakkelijk z'n werk overal geplaatst krijgen. En waar zou ie zuiverder van z'n smart en z'n liefde, z'n geluk en z'n verrukking, z'n droomen en z'n verlangen spreken dan in zijn werk, dat hem alles in 't leven was ?
En nu weer, na de lotsslingeringen met Soonbeek en Flora, werd Louise erg ziek. Hij kreeg 't benauwende gevoel dat een tartende demonische kracht in 't leven met hem speelde, hem opjoeg, sarde, kwelde, hem geen rust wou laten. Hij had nooit goed begrepen, waarom een genie als Michel Angelo zoo droevig, zoo diep-melancholiek 't leven kon bestaren, zelfs daar waar 't goddelijke schoonheids-ontroering bracht. Nu begreep