254
kon, maar nu haar aanzag, zonder wimperstrilling, zonder wreed sarrend machtsbesef. Al sterker vorende de smart haar ziel open, scheurde ze angstig-onmenschelijke rouwkreten uit. Ze wou dat ie wat zei, maar Soonbeek kon niets meer zeggen, alleen kijken, vreemd, lang en zonder zenuwtrilling, en haar arm krampachtig persend en omtastend! Nooit had angst voor den dood haar zóó doorhuiverd, was 't leven voor haar in geheimzinnige zwijging verstard gebleven.
Eerst 'n week later besefte ze, dat Maurice juist had gezien, dat zij, zooals ie haar even geschreven had, het mysterie van den dood, op den doode had overgebracht. Nooit had ze voor dien tijd zoo dicht 'n doode in 't sterfgezicht gestaard ; nooit zulk vreeselijk gestamel en zulke stuipende schokken en dadelijk daarop wegzinkende kwijningen van gebaren en woorden gezien en gehoord. En de al zachtere krampstuipen van z'n stervende kille handen had ze van haar arm over haar heele lichaam voelen narillen als een koude afgrijselijkheid, 'n overrilling van z'n verlangen om bij haar te blijven, niet weg te willen uit dat bestaan, 't Was alsof zij hem zóó vasthoudend, nog een leefstroom gaf om tot 't laatste moment te zien en te hoorèn.
Toen, onder snikkende ontroering en donkersten smarts-drang, overzaligd door 'n vroom gevoel van alles willen offeren voor dien geteisterden en stuiptrekkenden man, dien zij zoo gesmaad en veracht had, stamelde ze haar gelofte uit, dat ze Maurice nooit meer zou zien, dat ze zich van alles terugtrekken zou, en alleen leven, in eenzaamheid met de kinderen. Ze zag in haar smeekende vervoering nauw dat Soonbeek niet meer hoorde ; ze kreunde, ze offerde en biechtte, doodelijk-ontdaan, met 'n heiligst verlangen wat van haar wreedheid tegenover hem goed te maken. Toen was de inzinking van Soonbeek gevolgd, de groote sidderend-geheime stilte, 't zwijgen en roerloos-blijven van een doode. Met één angstgil was ze weggevlucht van 't bed toen ze die vreemde roerloosheid plots merkte.
In haar eerste offerings-vervoering zou zij alles hebben willen afstaan, als ze maar 't brandend-smartelijk en jagend-gemartel