226
draaiingen en teruggekrabbel hem toch zien duidelijk te maken, dat Flora hém daar niet over gesproken had en dat ie juist dit feit wilde weten. Hij wist niet hoe te beginnen ! Dat vaste, diepe, rustige kijken van Maurice ! O, hoe haatte hij dien sterken kerel heviger dan ooit ! Z'n tong was verlamd. Hij stotterde. Durfde ie dan niet vragen, vragen met woeste, uit-krijschende stem dat, waarop ie recht had ? Was ze dan niet zijn vrouw ?
Soonbeek wou zich kracht geven door zelf-opwinding, sterk maken door opzuiging van nieuwe haat-indrukken, door herdenking van woede-stuipen, die hij al doorstaan had. Maar toch bleef de angst in 'm rillen, dat Maurice plotseling aan z'n aarzelingstoon, aan z'n beefstem zou merken dat ie loog. Eindelijk, na geflikflooi, na honderd draaierijtjes en aarzelende overwegingen dat ie te veel zei, te veel losliet, dan weer dat ie juist niet genoeg sprak en te weinig losliet, was er iets zoo mals uitgestameld, dat al 't gesprokene in kronkelige verwarring opeenhoopte. Dat verlangde ie juist. Maurice moest maar raden wat hij wou, moest maar onder die verstotterde praatjes, die dwarse, schuchtere, verbrokkelde uitingen, naar zijn bedoeling tasten. Hij zou wel begrijpen. Dat zag ie, voelde ie dadelijk.
Maurice voelde zich 'n beetje opgelucht, nu Flora niet geduld had, dat hij als een klein mispunt je en bedriegertje door Soonbeek kon worden aangeblaft. En daarom luisterde hij rustig naar 't sluwe, gejaagde woordgekronkel van haar man ; diepte hij daaruit, diens verlangen om te weten, te weten of dat gebeurd was.
Toen met 'n enkel woord zei hij dat Flora een zijner innigste vriendinnen was, maar dat er tusschen hen niets anders bestond dan groote sympathie.
Met 'n wilde vreugd drukte Soonbeek plots Maurice de hand. Zoo woest-goedhartig, kleindoenerig en joviaal had hij Soonbeek nog nooit gezien. Zou in die wreede, hardvochtige woekerziel dan toch meer ménsch leven, dan ie ooit vermoed had ? — Maar Soonbeek liet hem geen tijd tot nadenken. Hij