220
Dien smaad en afstooting kon ie haar nooit meer vergeven. Al heeter wrokte z'n haat, gromde het dieper in z'n hart. In machtelooze ellende verdoemde hij zich zelf en alles wat om 'm heen leefde. In 'n stuipachtige uitstooting van woede was hij toen, zich zelf vergetend, naar 'n prostituée gegaan en had daar zich in een giftige zinnekoorts uitgeleefd.
Daarné. eerst was de angst in hem gekild voor ziek worden en doodgaan. En in dat angstgevoel waren losgerafeld allerlei kleine vreesjes en benauwinkjes, die hij vroeger zoo goed van zich kon afzetten en overwinnen. Nu beklemden ze zijn denken. — Daar was nu weer dat verdriet over z'n kaal hoofd. De dokter had hem gezegd : Loop met je blooten kop waar je kunt, dat bevordert 'n goeie huiduitwaseming en je kuifje zal je nog lang houen. Waar ie was deed ie dan ook dadelijk zijn hoed af : in trams, op bureau's, bij kennissen, 's Zomers liep ie altijd met z'n hoed in de hand op straat, uren achtereen. En met 't grootste genot voelde ie dan onder 't wrandelen, dat de luchtigheid z'n kuif moest redden. — Zelfs had ie 't 'n paar keer met haarmiddelen geprobeerd. Hij had 't geld er voor uit z'n zak gescheurd ; en hoewel hij ze uitschold voor vodden, kwakzalverij, wou hij toch eens probeeren. Maar 't hielp niet. Hij had gedacht, in brandend verlangen, wonderen te zien gebeuren op z'n biljardballig-gladden schedel, rond z'n kuifje ; maar 't bleef er vlossig. Toen, in woesten wrevel, giftig op zich zelf dat ie geld vermost had aan die vodden, smakte ie z'n fleschjes in de gracht, wou ie met die vieze kwakzalverij niets meer te maken hebben. Bovendien was ie Flora nu toch kwijt. Voor haar eigenlijk had ie weer z'n kalen kop willen zien begroeien. Maar zij wist van alles, van z'n vroegere maagkanker, waardoor nu nog z'n adem ziek was, van z'n kuif, van z'n kwalen-angst.... Nu was ie haar kwijt; werd 'm ook dat onverschillig.
Neen, als ie alles heel goed bedacht, dan bleef Maurice nog de eenige, die Flora weer tot hem kon brengen. Hoe dikwijls had Maurice 'm vroeger niet gezegd : Soonbeek, je behandelt je vrouw heel grof, je bent 'n bruut tegenover haar. Je kwetst