195
— Ga je uit?.... ja? ja?? hm!.... is Flora niet lekker geweest ?.. .. ja ? ja ? hm !.. .. lastig !.. .. heel lastig !.. .. o! zoo lastig die duizelingen.... ja.... als je er maar geen eau de cologne bij vermorst.... geeft toch niets.... en 't vervelende is.... dat ze 't zoo inééns krijgt!.. .. ja ! hm !.. .. wat zal je er aan doen !.. .. Wat Louise toch koopen kan !.. 'n genot!.... Zeg, Maurice.... wil je me even helpen ?.. .. die stoel daarzetten.... en de chaise longue hier.... 't Is kompleet warm, vandaag !.. .. Heb jij 't ook zoo warm ?.. .. boeh !.. .. boeh !.. .. wat benauwd !.. ..
Maurice begreep er niets meer van. Hij keek even angstig Flora aan, wat die er wel van dacht. — Ze lachte, heel zacht en in verrukking boven de nerveuze, valsche en gesmoorde -drift van Soonbeek uit. Dat stelde Maurice weer 'n beetje gerust en kalm hielp hij de meubels mee versjouwen. Soonbeek tilde zich vuurrood van overtollige inspanning, stootte woeste klanken uit, worstelde hevig met z'n gift om uit te razen en zich toch te beheerschen. Z'n schelle stem, nu de eerste benauwing voorbij was, niet meer piepend, joeg Maurice telkens op, dan hier, dan daar, met versjouwen, onder z'n schoenge-kraak. Hij zag Soonbeek hevig beven, dol-nerveus doen. Er moest iets verschrikkelijks volgen. Maar Soonbeek wou zich niet bloot geven, wou huil niet laten merken, hoe ontzettend ellendig hij zich voelde, nu toch werkelijk bleek, dat er wat bestond tusschen Flora en Maurice. Hij kon ze wel misleiden, al ging hem alles slecht af, al beefde ie als 'n hondje. Soms krampte ie even 'n grijnzerig grapje los, dat er 'n zuur-wreede trek sneed om z'n lach-mond. Neen, hij kon z'n gedachten niet erbij houden, 't Liefst had ie dadelijk Flora afgeranseld, was ie haar naar de keel gevlogen, z'n nagels in 't vleesch vasthakend. — Maar haar kalmte bracht hem nog meer van streek. — Wat deed ie nou eigenlijk met dat meubel-versjouwen ? Wacht, maar weer meten, meten ! —
Telkens mepte hij zich in woest-nijdig gebaar op den rand van z'n jeukend linkeroog, alsof ie daar sarrende bromvliegen van zich afsloeg. Neurveus smakte ie zich op den grond, waar