193
kuste hij haar terug. Vooral de zacht ingehouden smart van z'n naamgeroep had hem geklonken als iets vaags, als zacht ver geschrei, als 'n bevend naschreien van verlangens. Nog eens kuste ze hem zacht en kuste hij weer, in dat doezelige gevoel, alsof ie 'n heelen avond op dansende paren had gestaard.
Plotseling ging de zaaldeur open, stond Soonbeek, klein, gejaagd, met schrikkelijken angstlach om den nijdig-verwr-ongen mond. — Maurice, nog half naar Flora overgebukt, had zich, juist éven voor z'n inkomen, uit Flora's omklemming losgewerkt, maar toch bleef hij in schrik verstard en bleek Soonbeek aanstaren zonder hem te groeten. — Flora viel slap achterover op de chaise-longue, 't gezicht nu vaal-groen van ontroering. —
Soonbeek had niets gezien van de omhelzing. Hij was juist een oogenblik te laat ingekomen, maar toch voelde hij in de verstilling, de verwarring, 't stom gestaar van Maurice, dat hij 'n intieme stemming verstoord had. — Heel snel met z'n piepstemmetje weer als van een in angst zittend vrouwtje, gejaagd op z'n horloge kijkend, zonder te zien, stotterde hij wat verontschuldigingen. Z'n gezicht zag grauw-bleek en verlegen krasten zijn fijne handjes door z'n baardje. — Ze moesten 'm niet kwalijk nemen, dat ie ze stoorde, ironiseerde hij zuur, maar hij moest voor Louise even den hoek van 'n antieke kast uitmeten. —
Z'n wimpers trilden hevig. Telkens daartusschen sloot ie z'n oogen, stijf als van 'n blinde en nerveus sprak ie eindelijk Maurice aan, naar z'n schoenen kijkend .־
— Ja, ja.... hm !.... even de maat.... excuseer ! excuseer ! even maar.... excuseer ! hé ! heb-je gehuild, Maurice ?.. .. excuseer.... even maar !.. .. Louise zegt, dat 't moet.... Hé, Floor.... ben je niet wel ?.... je ziet bleek !.. .. niet wel?.... kijken.... kijken.... dat is.... dat is vijf centimeter .... van 't orgel af.... vijf.... vijf.... van 't orgel af.... ja.... hm.... ja !.. .. vijf centimeter....
Dadelijk deed ie, of niemand meer in de zaal zat. Met groote passen sprong of sleepte ie zich heen en weer, alsof ie gebrekkig
II
13