85
om hem heen begrepen niet gauw, traag zwenkten tusschen z'n ideeën-wendingen, dan voelde hij iets troosteloos-ellendigs over 'm komen. Dan kon ie opstooten met al z'n verzet en z'n hartstocht tegen de sloome Jan-Salie-denkerij der nuchter-normale, kalme, bezadigde redeneerders, zich veilig voelend onder de treiterende glimlachjes van bezonnenheid. — Alle gebondenheid van gedrag vlamde oproerigheid in hem aan. Zooals 'n purperen kleurstof, in blank zilverend water geworpen, doorvloeit 't geheel, zoo moest voor hem 't gevoel, de innigste echtheid, 't verbeeldings-gedachteleven dadelijk dóórporiën en doorschijnen met z'n glans. Hij kon niet offeren aan 't normale, afgemetene, berekende en nuchtere. In alle nor-malerigheid voelde ie de benepenste zelfzucht, de paffe tevredenheid met eigen Ik, de passielooze vadsigheid van een laag organisme. —
Die normalen, met magen als van koeien, met harde stemmen, met zware passen, met stelligen toon, hij kon ze niet luchten. — De harde, opdringerige sekuurheidsklank van hun woord al maakte hem woest. Wat voelden al deze normale, zwoegende of luchthartige menschen van de scheppingssmarten der groote werkers, van hun demonischen ernst, hun lach over de huichelarij, 't vervalschte kleine ik-leven der massa ? Wat hadden zij anders in de geweldige autochthonen te zien dan duivelsche waarzeggers, die in de vlucht van vogelen hemelwetten lazen ?—
Maurice haatte hen in de zelfgenoegzaamheid van hun eigenwaan en ploertigheid, om hun bijna altijd kruisigen van de groote dragers der tijd-symbolen, de groote geniussen van het almachtige leven. Met hoeveel inwendig bloeden had ie gezien de domme beneveling der massa tegen de allergrootste zielen, de weergevers van de eeuwige menschenpassies, die zij doordrongen met hun innigste natuur, er zelf de smartelijkste koortswonden van overhoudend ? — Zoo, in die woelingen van z'n karakter, begreep Flora hem toch niet. Maar zoo kende Louise z'n innerlijk. Zij vroeg hem nooit naar z'n stemmingen, z'n stil-zijn en z'n gestoei. En zij juist, in de diepste kern kennend z'n wezen, moest hem van Flora afhelpen, zóó, dat ze niet onderging in haar smart daarover.