83
snerpende, wondende scherts, die prikte en brandde als duizenden wespsteken. Dat was de tragiek van zijn natuur, die alle hartstochten wilde kennen, doordringen, ze wou omscheppen in de smartelijke schoonheid, voor zijn kunst.
Maar telkens leefden wisselend in hem de schepper en de mensch. In 't gewone leven kon hij niet staan ; tegen alles en ieder stootte hij op met z'n geestelijk anarchistische natuur. Hij huilde en rouwde om veel zaken, die de meeste wezens om hem voorbij gingen in stugge onverschilligheid. Hij doorleefde angst voor allerlei dingen, waarvan ie alleen 't stem-mings-leven kon zeggen, die niemand opjoegen. Hij rook de bedwelmingslucht van aether benauwd en tragisch, waar anderen juist vrij schenen te ademen. Het groote leven was hem vol mysterie en vreemde verwikkelingen, leek hem dan een wonder-tuin, waarin het gouden vruchten regende, 'n ander keer 'n groot lijkenhuis, waarin graflucht vunsde en de angststilte van 'n kerkhof doorheen huiverde. En de menschen óm hem spraken luchtig en vrij, kalmpjes en zelfgenoegzaam, alsof niet achter ieder hunner leege woorden 't mysterie duisterde en lichtte ; alsof ze niet, als hij, werden omsloten door 'n wereld van ontzettend wee en verborgen lijden. Wat zij klein en nietig noemden, wekte zijn onstuimige woede. Zoo laatst nog, waren Flora en Soonbeek met hem Rembrandt gaan zien in 't Rijksmuseum. Ze bleven staan in verstomming voor de Staalmeesters. Vlak langs hen liep met akelig-deftige, kregeligmakende kraak-stap-pen, de rust brekend, een zaalwachter. Telkens zag ie z'n mallen steek en donkergele sjerp, 't dooie masker van den vervelingsman. Hij kon 't wel uitgillen. Zoo'n zaalwachter voor de Staalmeesters. Die kerel stond nu een heelen dag voor die schilderijen en zag niets. Die man kreeg geen ontroeringen van schoonheid. Voor dien man was Rembrandt 'n nummer in den katalogus.... meer niet ! Telkens geflakker van de sjerp; de puntlijn van z'n schuitsteek ; 't paffe gezicht grauw en uitgezakt van verveling.... O ! hij kon opspringen van woede. Dat was geen angstig bewaken van 't goddelijk kunstwerk, dat was duf en misselijk en hinderlijk-enerveerend, dat