77
hij in satanische kracht breken met alles wat hem van dat bereiken terugtrok ; dan moest hij verkoelen van binnen, "al 't gevoelige in hem vermarmeren, en al wat er nog sidderde, klaagde en verlangde in z'n hart als kunstenaar tot een wondre rust doen zinken en in de zaligste aanschouwing van z'n scheppingen uitleven ; de angsten en verlangens van z'n menschenhart geen tijd laten ergens anders uit te groeien dan in z'n werk. Hij wist nu dat zijn arbeid vergoddelijking van z'n krachten eischte. Hij mocht zich in niets anders opbranden dan in z'n kunst, 't Geluid van den loeienden levensstorm en den suiszang van 't natuurstille, daarvan het daverend en 't geheime rhythmus geven : dat was z'n gigantische taak. Het leven mocht hem z'n weerlichten als helle-vuur de oogen inslaan, hij zou niet steigeren van schrik. Want als hij groote dingen wou doen, dan moest hij goden-kracht in zich voelen werken en 't leven als een eenheid weergeven.; dan moest ie onderdrukken in zich liefdegesnik, hartstochtbegeeren, zielsgeschrei en zielsgejubel. En daarvan zou z'n eerste boek spreken, stoutmoedig ; 't boek van een jong werker, die uit de duisternis van 't onbekende komt opduiken voor de verblufte neuzen der anderen. Dat had hij nu gezegd in het eerste boek : dat ie de menschen niet met heet gips wou omgieten, om ze te zien trillen en zuchten onder de modelleering, opnemend iedere spier en lijn van hun uiteriijk leven, maar dat hij zich in hun diepst innerlijk wou laten vastgroeien, om vandaar uit 't buitendste te kneden.
Maar telkens voelde Maurice zich in z'n vurigheid slachtoffer van zijn liefde-verlangen, van zijn innigheids-zucht. En dat stoorde hem in de concentratie van z'n gansche natuur, met al z'n complexen, al z'n krachten en zwakheden.
De amoureuse zwier van het coquette en zacht-zinnelijke, de gracie van 't verleidelijk-verfijnde, de kleuren-kitteling van 't romaneske, gloeide voor hem zoo veel zondig-moois aan. In 't tragische van een mensch-ondergang vernevelden zoo droef-mooi de levens-aspecten. De smart-deining kon zoo zacht zingen. In 't hart van den cynicus raakte 't verbitterde en
II 12