14
bemerkten dat de dichter 'n hanglip had en weggescheurde, als afgeknepen oorlelletjes. Na dien tijd voelden ze niets meer voor z'n lyrisch geklinkklank. Hij dwong Flora te erkennen dat Shelley, als men hem tegenover z'n eerste vrouw en kinderen stelde, zich als 'n schurk gedragen had, door z'n wan-drochtelijke daad, die alleen zóó'n poëet kon doen.
— Rozijnenkoek, mevrouw, is altijd nog zoeter dan de ziel van de zoetste dichter !.... Dichterlijke verhevelingen zijn ziels-bandieten, echte maagden-roovers.... maar zonder moed ! .... Zoekt u kwezels alleen onder femelaars ? De een dicht.. terwijl z'n verstand en z'n overleg aan 't geldsnoeien zijn.... 'n Ander verkoopt z'n ziel aan 'n impressario !.. .. En terwijl u aan de nachttransen, tusschen de verre sterren.... dweperig 't gouden lied en de nokture van z'n ziel zoekt en z'n liefde .... slobbert hij in z'n kroegje 'n potje bier en roept : aannemen ! Er is zooveel larie bij al die verhevelingen ! Ik zie liever duikelaars, echte jongens van Jan de Wit.. gymnasten met knuisten als knotskoppen.... Dichters vouwen hun knieën voor iedere schoone, als 'n krab z'n scharen in liefdesstuip..
— Maar meneer Fleury — fluisterde Flora bijna, toch getroffen door z'n vlijm-ironie, — noe gaat u toch te ver met uw spot.... Kent u niet onzen glorietijd van....
— Van Goethe, Schiller, Heine ?.. .. Om u te dienen mevrouw ! 'n prachtige tijd.... maar niet mooier dan 't uur waarop ik vroeger jaren gewend was — toen ik er nog geld voor had — m'n geurig kopje koffie te krijgen.
— Prachtig, prachtig! prachtig ! ! gierde Soonbeek uit, zich verkneuterend in 't al beduusder, ontgoochelder gezicht van Flora, die hoog-rood Maurice met haar grijze geheimzinnige oogen angstig bekeek, als zag ze 'n vieze rups op z'n kraag kruipen.
— Hè Floor ! daar ga je ! met je dichters ! ajuus ! ajuus ! ! ajuus ! Lach nou maar om m'n veiling ! Ik zou geen sou bieden voor je heéle Goethe.... en je Shelley.... of hoe de vent heet!
— Pardon meneer Soonbeek, dat is, geloof ik, niet de be